ECLI:NL:CRVB:2024:395

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
23/2162 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft zich op 7 oktober 2019 ziekgemeld met psychische klachten en heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv op 23 februari 2022 besloten om de uitkering te weigeren, wat appellante niet accepteerde. Ze heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv bleef bij zijn besluit. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 18 januari 2024 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat. Het Uwv werd vertegenwoordigd door een deskundige. Appellante betoogde dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat zij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat appellante niet voldoet aan de criteria van 35% arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft de argumenten van appellante niet overtuigend geacht en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De Raad heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die de eerdere conclusies zou kunnen ondermijnen. De geselecteerde functies zijn passend geacht, en het beroep op het vertrouwensbeginsel is afgewezen. De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat appellante geen recht heeft op een WIA-uitkering en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

23/2162 WIA
Datum uitspraak: 29 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2023, 23/373 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [Woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 23 februari 2022 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van
16 december 2022 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 januari 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. R.W. de Gruijl, kantoorgenoot van mr. Berendse-de Gruijl. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeijer.

OVERWEGINGEN

SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 24 januari 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als schoonmaakster voor 25 uur per week. Op
7 oktober 2019 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 15 februari 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 23 februari 2022 geweigerd appellante met ingang van 24 januari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is verricht. Ook heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De informatie van de psychiater van het Erasmus MC is bij de beoordeling meegewogen en met de paniekklachten is rekening gehouden door beperkingen aan te nemen voor werkzaamheden die tot stresssituaties kunnen leiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellante terecht is aangewezen op relatief eenvoudig, voorspelbaar en mentaal licht belastend werk om het verergeren van klachten zo veel mogelijk te beperken. Ook is toegelicht dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op grond van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten omdat appellante niet voldoet aan één van de daarin opgenomen uitzonderingscriteria. Voor beperkingen ten aanzien van de belastbaarheid van de rug is ook geen aanleiding gezien omdat sprake is van aspecifieke rugklachten en er geen aanwijzingen zijn voor onderliggend neurologisch of orthopedisch lijden. Appellante heeft niet met medische stukken onderbouwd waarom het Uwv het bestreden besluit niet op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep mocht baseren. Verder heeft de arbeidsdeskundige volgens de rechtbank voldoende toegelicht dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante. Voor de functies textielproductenmaker en productiemedewerker metaal en elektro-industrie geldt dat appellante niet beperkt is geacht op afleiding van anderen, zodat geluid van werkende machines en radio’s geen knelpunt is. Evenmin is dit een kenmerkende belasting voor deze functies. Appellante is ook niet beperkt geacht op geluidsbelasting, werken met gereedschappen of een naaimachine of op rugbelasting. Verder is in geen van de functies sprake van werken met gevaarlijke machines en werken op hoogte. In de functie van inpakker komt een enkele storing, waarbij het werk tijdelijk stopt, voor en dit is niet een wezenlijk onderdeel van de functie. Dit geeft geen extra psychologische druk.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen de uitspraak aangevoerd dat zij wegens haar psychische klachten de functies van textielproductenmaker en productiemedewerker metaal en elektro-industrie niet kan verrichten. Volgens appellante zullen storingen tijdens het werk en werken in een omgeving met een radio en geluiden van een naaimachine haar mentale klachten niet ten goede komen. Dit geldt evenzeer voor de functie van inpakker. De functies van snackbereider en medewerker tuinbouw zijn volgens appellante daarnaast niet geschikt vanwege haar rugklachten. Ten slotte heeft appellante een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel omdat op basis van het bericht van het Werkgeversservicepunt van het Uwv aan appellante kenbaar is gemaakt dat er geen geschikte functies voor haar zijn.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Beroep op het vertrouwensbeginsel
4.3.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat betrokkene aannemelijk heeft gemaakt dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Dit is vaste rechtspraak. [1] Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat van de kant van het Uwv een toezegging of uitlating is gedaan dan wel een gedraging is verricht waaruit appellante kon en mocht afleiden dat zij, anders dan haar al bij het besluit van 23 februari 2022 was meegedeeld, toch recht zou hebben op een WIA-uitkering. Het bericht van het Werkgeversservicepunt van 21 april 2022 is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Hieruit blijkt immers niet dat van de kant van het Uwv aan appellante is medegedeeld dat zij recht zou hebben op een WIA-uitkering. Appellante heeft dit ook niet op een andere manier aannemelijk gemaakt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
Medische beoordeling
4.4.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd tegen de medische grondslag van het bestreden besluit is in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. De beschikbare medische informatie, die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een inzichtelijke wijze bij de beoordeling is betrokken, geeft evenmin twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen van het Uwv. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van
12 december 2022 voldoende heeft toegelicht dat de geselecteerde functies voor appellante passend zijn te achten.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) S. Pouw

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.