Uitspraak
OVERWEGINGEN
Het oordeel van de Raad
BESLISSING
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat de minister aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een geschil over de draagkracht van appellante in verband met het aflossen van haar studieschuld. Appellante, die in België woont, heeft hoger beroep ingesteld via haar vader. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een verweerschrift ingediend en op 28 september 2023 een nadere beslissing op bezwaar genomen, waarin werd vastgesteld dat appellante voor het jaar 2022 geen draagkracht heeft en dat haar maandelijkse terugbetalingsverplichting op nihil is vastgesteld.
Tijdens de zitting op 29 november 2023, waaraan appellante en haar vader via beeldbellen deelnamen, werd duidelijk dat er met de nadere beslissing op bezwaar geen geschil meer bestond over de draagkracht van appellante voor het jaar 2022. Dit leidde de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er geen procesbelang meer was. De Raad heeft wel bepaald dat de minister het betaalde griffierecht van in totaal € 186,- aan appellante moet vergoeden, maar er was geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten, aangezien er geen kosten waren gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen.
De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en de gevolgen van een nadere beslissing op bezwaar voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in het openbaar behandeld en de beslissing is op 21 februari 2024 uitgesproken.