ECLI:NL:CRVB:2024:372

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
23/1081 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens vervallen procesbelang na nadere beslissing op bezwaar over draagkracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een geschil over de draagkracht van appellante in verband met het aflossen van haar studieschuld. Appellante, die in België woont, heeft hoger beroep ingesteld via haar vader. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een verweerschrift ingediend en op 28 september 2023 een nadere beslissing op bezwaar genomen, waarin werd vastgesteld dat appellante voor het jaar 2022 geen draagkracht heeft en dat haar maandelijkse terugbetalingsverplichting op nihil is vastgesteld.

Tijdens de zitting op 29 november 2023, waaraan appellante en haar vader via beeldbellen deelnamen, werd duidelijk dat er met de nadere beslissing op bezwaar geen geschil meer bestond over de draagkracht van appellante voor het jaar 2022. Dit leidde de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er geen procesbelang meer was. De Raad heeft wel bepaald dat de minister het betaalde griffierecht van in totaal € 186,- aan appellante moet vergoeden, maar er was geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten, aangezien er geen kosten waren gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en de gevolgen van een nadere beslissing op bezwaar voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in het openbaar behandeld en de beslissing is op 21 februari 2024 uitgesproken.

Uitspraak

23/1081 WSF
Datum uitspraak: 21 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 maart 2023, 22/3079 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (België) (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam vader] (vader van appellante) hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend en op 28 september 2023 een nadere beslissing op bezwaar genomen.
De Raad heeft de zaak, gelijktijdig met de zaak 22/3359 WSF, behandeld op een zitting van 29 november 2023. Appellante en haar vader hebben via beeldbellen aan de zitting deelgenomen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Hummel-Fekkes.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 17 december 2021, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 7 april 2022 heeft de minister de draagkracht van appellante in verband met het aflossen van haar studieschuld berekend. Vastgesteld is dat zij in het jaar 2022 maandelijks een bedrag van € 65,01 moet terugbetalen.
1.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 april 2022 ongegrond verklaard.
1.3.
Bij de nieuwe beslissing op bezwaar van 28 september 2023 heeft de minister nader vastgesteld dat appellante geen draagkracht heeft voor het jaar 2022 en de maandelijkse terugbetalingsverplichting van appellante voor 2022 dan ook vastgesteld op nihil.

Het oordeel van de Raad

2. Appellante heeft ter zitting verklaard dat met de nadere beslissing op bezwaar van 28 september 2023 geen geschil meer bestaat voor het jaar 2022. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak door het vervallen van een procesbelang nietontvankelijk moet worden verklaard en de nadere beslissing op bezwaar van 28 september 2023 niet in de beoordeling wordt betrokken.
3. Omdat van een tegemoetkomen door de minister aan de bezwaren van appellante in dit geding sprake is, krijgt zij een vergoeding voor het betaalde griffierecht. Van door appellante gemaakte, voor vergoeding in aanmerking komende, proceskosten is niet gebleken. Daarom bestaat er geen reden voor een vergoeding van de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat de minister aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en E.E.V. Lenos en J.E. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
(getekend) J. Brand
(getekend) I. van der Hout