ECLI:NL:CRVB:2024:37
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de draagkracht voor terugbetaling van studieschuld van een in Noorwegen wonende appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de draagkracht van een appellant die in Noorwegen woont en een studieschuld moet terugbetalen. De appellant had in het verleden studiefinanciering ontvangen, wat heeft geleid tot een studieschuld. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had de draagkracht van de appellant vastgesteld op basis van het Nederlandse minimumloon, wat de appellant aanvoerde als een schending van het gelijkheidsbeginsel. Hij stelde dat de hogere lonen en kosten van levensonderhoud in Noorwegen onredelijke terugbetalingsbedragen met zich meebrachten.
De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de wetgeving, de Wet studiefinanciering 2000, niet voorziet in afwijkingen op basis van de persoonlijke omstandigheden van de appellant, zoals het leven in Noorwegen. De Raad benadrukte dat het niet aan hen is om wetgeving te wijzigen en dat de minister geen aanleiding had om de hardheidsclausule toe te passen. De appellant had de mogelijkheid om zijn betalingsverplichting te pauzeren, maar had ervoor gekozen dit niet te doen, wat zijn eigen verantwoordelijkheid was.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De proceskosten werden niet vergoed, omdat er geen aanleiding was voor een vergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.