ECLI:NL:CRVB:2024:356

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
22/3920 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering herziening van WAO-dagloon vastgesteld in 1997

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van het in 1997 voor appellante vastgestelde WAO-dagloon. Appellante, die in 1992 in dienst trad bij [B.V. 1], heeft zich in 1996 ziekgemeld. Het Uwv heeft in 1997 een uitkering op basis van de WAO toegekend, waarbij het dagloon op fl. 65,68 is vastgesteld, gebaseerd op loongegevens van de werkgever. Appellante heeft in 2021 verzocht om herziening van dit dagloon, omdat zij meent dat het op een te laag bedrag is vastgesteld. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die een herziening rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst van 7 december 1992 en een loonstrook van juli 1996 geen nieuwe feiten zijn, omdat deze stukken eerder in de procedure hadden kunnen worden ingebracht. De Raad bevestigt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten zijn die een herziening van het dagloon rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/3920 WAO
Datum uitspraak: 22 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 november 2022, 22/979 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 29 september 2021 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van een eerder besluit van 17 juni 1997. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 1 april 2022 (bestreden besluit) bij het besluit van 17 juni 1997 gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. C.W.F. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 januari 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Jansen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak om een verzoek om terug te komen van het in 1997 voor appellante vastgestelde WAO-dagloon. Volgens appellante is uitgegaan van een te laag dagloon. De Raad komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd om het dagloon te herzien.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is met ingang van 9 maart 1992 in dienst getreden van [Naam B.V. 1] ( [B.V. 1] ). [B.V. 1] is op enig moment gefuseerd met [Naam B.V. 2] ( [B.V. 2] ). Op 10 juni 1996 heeft appellante zich ziekgemeld.
1.2.
Bij het besluit van 17 juni 1997 heeft een rechtsvoorganger van het Uwv ( Gak Nederland bv ) aan appellante met ingang van 9 juni 1997 een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) waarbij het dagloon op fl. 65,68 is vastgesteld. Dit dagloon is gebaseerd op loongegevens, die de werkgever op 14 april 1997 heeft verstrekt aan Gak Nederland bv . Volgens deze gegevens bedroeg het vaste brutoloon van appellante op de eerste WAO-dag fl 1.314,- per maand. Bij de berekening van het dagloon is uitgegaan van dit door de werkgever opgegeven maandloon van fl. 1.314,- en van een refertejaar van 10 juni 1995 tot 10 juni 1996.
1.3.
Met ingang van 9 juni 1997 is het dagloon verhoogd naar fl. 68,60, omdat appellante in de referteperiode ook fl. 500,30 had verdiend via werkzaamheden voor een uitzendbureau.
Eerdere herzieningsverzoeken
1.4.
Omdat appellante van mening is dat bij de vaststelling van het dagloon is uitgegaan van een verkeerd aantal werkuren per week en van een verkeerd salaris, heeft zij vanaf 2020 het Uwv een aantal malen verzocht het in 1997 vastgestelde dagloon te corrigeren. Het Uwv heeft de verzoeken steeds afgewezen, omdat appellante geen informatie heeft overgelegd waaruit volgt dat het dagloon in 1997 verkeerd is vastgesteld.
Huidige procedure
1.5.
Bij brief van 15 juni 2021 heeft appellante het Uwv bericht dat haar ouders een gewijzigde arbeidsovereenkomst tussen haar en [B.V. 1] van 7 december 1992 hebben gevonden en dat in deze arbeidsovereenkomst is opgenomen dat haar salaris per 7 december 1992 fl. 1.626,10 bruto per maand bedraagt bij een overeengekomen werktijd van 20 uur per week per 1 januari 1993. De gewijzigde arbeidsovereenkomst van 7 december 1992 heeft zij bijgevoegd. Bij brief van 19 augustus 2021 heeft appellante verzocht om haar WAO-uitkering te baseren op een maandloon van fl. 1.626,10 per maand in plaats van fl 1.314,- per maand.
1.6.
Het Uwv heeft bij besluit van 29 september 2021 geweigerd om terug te komen van het besluit van 17 juni 1997. Het Uwv heeft vermeld dat voor een nieuwe dagloonberekening loonstroken moeten worden aangeleverd over de referteperiode. Bij het bestreden besluit van 1 april 2022 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 september 2021 ongegrond verklaard. Er is geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden die zouden kunnen leiden tot een andere dagloonberekening.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de arbeidsovereenkomst van 7 december 1992 en de daarin vermelde gegevens geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het bestreden besluit niet evident onredelijk is. Appellante heeft niet met verifieerbare gegevens, zoals loonstroken, onderbouwd dat haar werkgever haar daadwerkelijk het in de arbeidsovereenkomst van 7 december 1992 genoemde maandloon van fl. 1.626,10 heeft betaald. Het Uwv heeft toegelicht dat in 1997 het dagloon werd berekend op grond van de opgave van de werkgever van 14 april 1997 van het laatstgenoten loon van fl. 1.314,-. Als de arbeidsovereenkomst van 7 december 1992 in 1997 zou zijn overgelegd zou het Uwv daar waarschijnlijk aanleiding in hebben gezien om de salarisstroken op te vragen. Het Uwv heeft erop gewezen dat in de periode tussen de arbeidsovereenkomst van 7 december 1992 en de aanvraag van de WAO-uitkering en de loonopgave in 1997 relevante omstandigheden gewijzigd kunnen zijn. Zonder nadere onderbouwing is niet verklaarbaar dat in de arbeidsovereenkomst van 7 december 1992 een hoger loon tegen een kleinere arbeidsomvang dan voorheen is overeengekomen. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat het besluit van 17 juni 1997 niet evident onjuist is en dat bestreden besluit daarom niet evident onredelijk is.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst van 7 december 1992 als nieuw feit of nieuwe omstandigheid moet worden aangemerkt omdat deze arbeidsovereenkomst geen rol heeft gespeeld bij de toekenning van de WAO-uitkering. Deze arbeidsovereenkomst had zij niet meer in haar bezit en is jaren later boven water gekomen in het huis van ouders. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was. Appellante heeft in hoger beroep nog een salarisstrook over de maand juli 1996 ingediend, waarop een loon van fl. 1.626,- is vermeld. Ter zitting heeft appellante toegelicht dat zij deze loonstrook heeft gevonden in haar letselschadedossier. Gelet op het verschil tussen het door de werkgever opgegeven loon en het volgens appellante daadwerkelijk betaalde loon moet het bestreden besluit als onredelijk worden aangemerkt.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft opgemerkt dat de arbeidsovereenkomst en de loonstrook van juli 1996 geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn, omdat deze stukken al die tijd in haar bezit waren dan wel konden zijn. Deze stukken hadden dus eerder kunnen worden ingebracht. Volgens het Uwv kan door het tijdsverloop van vele jaren niet meer worden vastgesteld of het destijds vastgestelde WAO-dagloon onmiskenbaar onjuist is.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om niet terug te komen van de hoogte van het in 1997 vastgestelde dagloon in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4.2.
Het verzoek van appellante waarmee zij vraagt om een eerder genomen besluit opnieuw te beoordelen wordt als een herhaalde aanvraag gezien. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is geregeld dat iemand die een herhaalde aanvraag doet nieuwe feiten of omstandigheden moet vermelden. Als het Uwv de aanvraag afwijst omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn, dan moet de bestuursrechter beoordelen of het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op dat standpunt heeft gesteld. Als dat het geval is, kan de bestuursrechter toch aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [1]
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden ingebracht. Feiten of omstandigheden waarvan duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het besluit worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd.
4.4.
Beoordeeld moet worden of de gewijzigde arbeidsovereenkomst van 7 december 1992 en loonstrook over de maand juli 1996 nieuwe gegevens of veranderde omstandigheden zijn in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat er geen reden is om aan te nemen dat appellante deze stukken niet eerder heeft kunnen inbrengen. Appellante heeft verklaard dat zij ten tijde van haar uitval in 1996 bij haar ouders woonde. Dat deze stukken bij haar ouders zijn blijven liggen nadat zij ergens anders is gaan wonen, betekent niet dat zij deze stukken niet eerder heeft kunnen inbrengen. Het Uwv heeft zich met juistheid op het standpunt gesteld dat deze stukken geen nieuwe stukken zijn in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
4.5.
In wat appellante heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gezien om te oordelen dat de weigering om terug te komen van het besluit van 17 juni 1997 evident onredelijk is en te oordelen dat het dagloon moet worden herzien. Appellante heeft pas in 2021 verzocht om een in 1997 vastgesteld dagloon te herzien. Volgens vaste rechtspraak van de Raad [2] blijft de omstandigheid dat door tijdsverloop de situatie niet meer verantwoord is vast te stellen voor risico van de degene die de late aanvraag of een laat verzoek doet. Het is aan appellante om gegevens in te brengen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het destijds vastgestelde dagloon onjuist is. Op grond van de gewijzigde arbeidsovereenkomst van 7 december 1992 en de loonstrook over juli 1996 kan niet worden geconcludeerd dat het oorspronkelijke besluit van 17 juni 1997 onjuist is. De gewijzigde arbeidsovereenkomst dateert van ongeveer drieënhalf jaar voordat appellante is uitgevallen, dus onzeker is of deze arbeidsovereenkomst op dat moment nog gold. Dit geldt te meer nu de werkgever in april 1997 op verzoek van Gak Nederland bv een ander bruto maandloon heeft opgegeven dan vermeld in de arbeidsovereenkomst van 7 december 1992. Uit de enkele loonstrook van juli 1996 kan evenmin worden afgeleid dat het dagloon onjuist is vastgesteld, omdat deze loonstrook dateert van na de referteperiode en appellante geen andere loonstroken heeft ingediend.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het Uwv terecht niet is teruggekomen van het besluit van 17 juni 1997.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) O.N. Haafkes

Bijlage

Artikel 4:6 van de Awb
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016,
2.Zie de uitspraak van de Raad van 25 maart 2015, ECLI:CRVB:2015:918.