ECLI:NL:CRVB:2024:350

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
22/2838 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van laattijdige aanvraag Wajong-uitkering wegens minder dan 25% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellant had een laattijdige aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, maar het Uwv weigerde deze aanvraag omdat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld. Appellant, geboren in 1978, had in 2020 een aanvraag ingediend, maar het Uwv concludeerde na onderzoek dat hij niet aan de criteria voldeed. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Appellant stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv aannam, maar de Raad oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere conclusies kon onderbouwen. De Raad volgde de argumenten van het Uwv en de rechtbank, en concludeerde dat appellant op zijn 17e en 18e verjaardag minder dan 25% arbeidsongeschikt was, waardoor hij niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. De weigering van de Wajong-uitkering bleef dus in stand, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/2838 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 juli 2022, 21/195 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 februari 2024
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 8 juli 2020 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 15 december 2020 (bestreden besluit) bij de weigering van de Wajong-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. S. van de Griek, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 januari 2024. Appellant is via videobellen verschenen, bijgestaan door mr. Van de Griek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant is hij meer beperkt dan door het Uwv is aangenomen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellant terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [Geboortedatum] 1978, heeft met een door het Uwv op 2 juni 2020 ontvangen formulier een (laattijdige) aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat appellant is gediagnosticeerd met neurobiologische stoornissen. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is bij de beoordeling van het bestreden besluit uitgegaan van het toetsingskader van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). In geschil is de medische en arbeidskundige toestand van appellant op 17/18-jarige leeftijd. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ervan mogen afzien appellant op een spreekuur te onderzoeken, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een volledig beeld van de medische situatie had. Bovendien gaat het om de belastbaarheid van appellant van ongeveer 24 jaar geleden en daarom kon van een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde meer worden verwacht. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv afdoende, inzichtelijk en op overtuigende wijze heeft gemotiveerd dat appellant op 17- en 18-jarige leeftijd in staat moet worden geacht arbeid te verrichten. Het Uwv heeft voldoende onderbouwd dat de beschikbare medische gegevens onvoldoende grondslag vormen om meer beperkingen aan te nemen. Appellant heeft geen nieuwe informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij reeds op zijn 17e en 18e verjaardag meer beperkt was voor het verrichten van arbeid dan beschreven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 oktober 2013 – opgesteld in verband met een eerdere WIAbeoordeling –, die de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook bij deze Wajongaanvraag van toepassing heeft geacht, terwijl op appellant wel de bewijslast rust. Er bestaat geen aanleiding om een deskundige te benoemen, omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het arbeidskundig onderzoek ook voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Uitgaande van de medische belastbaarheid van appellant, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht waarom de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uitgebreid toegelicht dat en waarom wordt uitgegaan van het geldende wettelijk minimumloon, dat is geïndexeerd naar de beoordelingsdatum in 2013, en van een omvang van 38 uur gemiddeld per week. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen de uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van een spreekuur mocht afzien. Als appellant was onderzocht op een spreekuur, had de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelf kunnen vaststellen dat er een enorme discrepantie is in het IQ van appellant. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellant onderschat. Uit het psychodiagnostisch onderzoek van Dimence blijkt dat appellant beperkt is in visuo-ruimtelijke, perceptuele en integratievaardigheden. Hij kan niet bijvoorbeeld op basis van schriftelijke of visuele instructies een taak uitvoeren. Hier is ten onrechte geen rekening mee gehouden. Ook uit de verklaring van zijn vrouw blijkt dat de situatie veel ernstiger is dan is aangenomen. Verder heeft de rechtbank ten onrechte de arbeidsdeskundigen gevolgd, omdat deze eveneens geen rekening hebben gehouden met de resultaten van het psychodiagnostisch onderzoek. Appellant is niet in staat om te functioneren in een reguliere arbeidssituatie. Verder heeft appellant een brief van de psycholoog van 9 november 2022 overgelegd, waaruit blijkt dat hij PTSS heeft. Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat er geen aanleiding bestond een deskundige te benoemen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Omdat appellant is geboren in 1978 en de aanvraag op 2 juni 2020 is ontvangen, dient de beoordeling van zijn aanspraken plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de AAW.
4.2.1.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.2.2.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij zeventien jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
4.3.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt is en om die reden niet is aan te merken als jonggehandicapte.
Medische beoordeling
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van deze artsen. De beroepsgrond van appellant dat hij ook in bezwaar had moeten worden gezien op een spreekuur, slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle medische informatie bij de beoordeling betrokken en had daarmee een volledig beeld van de medische situatie van appellant. Bovendien gaat het om de belastbaarheid van appellant op 17- en 18-jarige leeftijd, ten tijde van bezwaar ongeveer 24 jaar geleden. In dit geval kon van een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde worden verwacht.
4.5.
Verder heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat sprake is van een zogeheten laattijdige aanvraag. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 15 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1400) ligt de bewijslast en dus het bewijsrisico bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager. De omstandigheid dat het medische beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen, dient daarom voor risico van appellant te blijven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de overgelegde informatie, die dateert van ruim na de 17e/18e verjaardag, bij de beoordeling betrokken. Het gaat hier onder meer om het psychodiagnostisch onderzoek van Dimence, dat appellant op het spreekuur op 23 juni 2020 aan de primaire verzekeringsarts heeft overhandigd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat het onderzoek van de primaire verzekeringsarts kan worden gevolgd. De verzekeringsarts beschrijft dat appellant belemmeringen heeft in relatie tot een disharmonisch profiel, verbaal en performaal, met daarnaast klachten in het verlengde van het autistisch spectrum. Uit het bezwaarschrift komen geen nieuwe gegevens aan het licht. In de toepasselijke FML van 28 oktober 2013 staan beperkingen ten aanzien van tijd- en tempodruk, het hanteren van conflicten en het dragen van verantwoordelijkheden jegens derden. De conclusie dat appellant ongewijzigd belastbaar is voor dit werk is daarmee goed navolgbaar. Appellant heeft eerder in meerdere situaties langdurig gefunctioneerd in werk. Er zijn geen aanknopingspunten om de beschouwing van de primaire verzekeringsarts niet voor juist te houden. De brief van de psycholoog van 9 november 2022, die appellant in hoger beroep heeft overgelegd, leidt niet tot een ander oordeel. Uit deze informatie volgt dat appellant is gediagnosticeerd met PTSS en sinds juli 2022 een traumabehandeling volgt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 18 december 2023 inzichtelijk gemotiveerd dat uit deze brief geen nieuwe, niet eerder gewogen medische aandoening/problematiek blijkt die op 17/18-jarige leeftijd heeft geleid tot een periode van arbeidsongeschiktheid van 52 weken. Niet blijkt dat de diagnose PTSS op deze leeftijd ook al bestond. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt hierin gevolgd. De Raad voegt daar nog aan toe dat er al beperkingen zijn opgenomen in de rubrieken 1 en 2 van de FML van 28 oktober 2013 en appellant niet heeft onderbouwd dat deze beperkingen onvoldoende zijn.
4.6.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het onderzoek van de arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat alle geduide functies voldoende rekening houden met de gestelde voorwaarden, beperkingen, vaardigheden en bekwaamheden. De functies zijn ook qua totaalbelasting geschikt. Er gelden geen bezwaarlijke aanname-eisen en de belasting overschrijdt de belastbaarheid van appellant niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan hierin worden gevolgd.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op zijn 17e en 18e verjaardag minder dan 25% arbeidsongeschikt was en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken, zodat appellant niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van M. Sheerzad als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) M. Sheerzad