ECLI:NL:CRVB:2024:343

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
23/1234 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant, die zich op 12 september 2016 ziekmeldde met maag-, buik- en vermoeidheidsklachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 juni 2022 vastgesteld op 54,85%. Appellant was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat zijn beperkingen groter waren dan door het Uwv aangenomen. Hij voerde aan dat zijn medische klachten sinds 2022 waren toegenomen en dat hij niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 10 januari 2024, waar appellant en een vertegenwoordiger van het Uwv aanwezig waren.

De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de (verzekerings)artsen de klachten van appellant op een deugdelijke wijze hadden betrokken bij hun beoordeling. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor de WGA-vervolguitkering per 1 juni 2022 ongewijzigd bleef.

Uitspraak

23/1234 WIA
Datum uitspraak: 21 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 maart 2023, 22/4930 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 1 juni 2022 heeft vastgesteld op 54,85%. Volgens appellant heeft hij meer beperkingen dan door het Uwv zijn aangenomen en kan hij niet de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 1 juni 2022 terecht heeft vastgesteld op 54,85%.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Tracey hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 januari 2024. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als operator voor gemiddeld 33,56 uur per week. Op 12 september 2016 heeft hij zich ziekgemeld met maag- buik- en vermoeidheidsklachten. Hij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellant is in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet. Bij besluit van 5 juli 2018 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 10 september 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 50,92%. Bij beslissing op bezwaar van 20 december 2018 heeft het Uwv het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 52,68%. De rechtbank Gelderland heeft bij uitspraak van 24 september 2019 het beroep tegen het besluit van 20 december 2018 ongegrond verklaard. De Raad heeft bij uitspraak van 6 januari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:63) deze uitspraak bevestigd.
1.2.
Bij besluit van 14 maart 2019 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering eindigt op 31 mei 2019 en dat hij aansluitend in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
1.3.
Op 7 december 2020 heeft appellant een verzoek tot herbeoordeling ingediend, omdat zijn medische klachten zijn toegenomen. Naar aanleiding hiervan heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft deze beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 februari 2022. Een arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd en aan de hand daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 51,25%. Bij besluit van 15 maart 2022 heeft het Uwv aan appellant kenbaar gemaakt de mate van arbeidsongeschiktheid te verlagen naar 51,25%. Hiertegen heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.4.
In de bezwaarfase hebben een arts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De arts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om meer beperkingen aan te nemen dan in de FML van 6 februari 2022 zijn neergelegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om één van de geselecteerde functies te laten vervallen en heeft op basis van de overige geduide functies de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 54,85%. Bij besluit van 3 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv op basis hiervan het bezwaar van appellant in zoverre gegrond verklaard, dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 juni 2022 wordt gewijzigd naar 54,85% en vastgesteld dat de WGA-vervolguitkering ongewijzigd blijft berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De (verzekerings)artsen hebben de door appellant naar voren gebrachte klachten op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Het is de rechtbank niet gebleken dat de (verzekerings)artsen relevante aspecten hebben gemist. Daarnaast heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het medische oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt als onjuist te beschouwen. De verzekeringsarts heeft terecht overwogen dat appellant voor zijn buik- en maagklachten adequaat wordt behandeld. Ook is uit medische informatie van de behandelaars gebleken dat appellant onder controle staat voor zijn hartklachten, maar niet dat aan hem medicatie is voorgeschreven. De verzekeringsarts concludeert dat enerzijds een toename van subjectieve klachten wordt ervaren en anderzijds dat geen sprake is van een toename van de objectiveerbare afwijkingen. De arts bezwaar en beroep stelt dat sprake is van een klachttoename zonder verdere (medische) onderbouwing. De rechtbank acht het van belang dat appellant slechts afspraakbevestigingen heeft overgelegd en niet heeft medegedeeld wat de resultaten van deze onderzoeken zijn. Er was dan ook geen medische informatie aanwezig die de rechtbank aanleiding gaf tot twijfel aan het medisch oordeel van de (verzekerings)artsen. De rechtbank concludeert dat het Uwv zich bij het bestreden besluit op de medische rapporten van de (verzekerings)artsen kon baseren. De rechtbank benadrukt dat alleen de medisch te objectiveren beperkingen van belang zijn bij het vaststellen van beperkingen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de arbeidsdeskundigen in rapporten de medische geschiktheid van de geduide functies voldoende toegelicht.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. In hoger beroep stelt appellant zich op het standpunt dat zijn medische klachten sinds 2022 fors zijn toegenomen. Appellant ervaart buikklachten, die ook ‘s nachts aanwezig zijn. Hij is hierdoor ernstig vermoeid en zijn dagelijkse leven wordt door deze pijnklachten geregeerd. Tot op heden is er geen medische oorzaak gevonden voor de pijnklachten. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een verklaring overgelegd van de anesthesioloog-pijnspecialist van Rijnstate te Elst van 27 september 2023. Appellant kan zich niet verenigen met het standpunt van het Uwv dat hij slechts gedeeltelijk arbeidsongeschikt zou zijn. Hij stelt meer beperkt te zijn dan door de (verzekerings)artsen is aangenomen. Daarom acht appellant zich niet in staat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. Ter zitting heeft appellant de Raad verzocht om inschakeling van een onafhankelijk deskundige.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De arts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 6 november 2023 gemotiveerd geconcludeerd dat uit de verklaring van de anesthesioloog-pijnspecialist van 27 september 2023 geen nieuwe gezichtspunten naar voren komen wat betreft de medische beperkingen van appellant op datum in geding. De anesthesioloog-pijnspecialist beschrijft in die verklaring een toename van ervaren klachten van na datum in geding en daarom heeft die verklaring geen betekenis voor het onderhavige geding. De verzekeringsarts heeft in de FML van 6 februari 2022 beperkingen aangenomen vanwege buik- en longklachten. In verband met vermoeidheidsklachten is appellant in die FML beperkt geacht wat betreft de werktijden omdat appellant niet kan werken in de avonduren en ‘s nachts. Daarnaast is appellant enigszins beperkt geacht in die zin dat hij ongeveer 8 uur per dag en ongeveer 40 uur per week kan werken. Appellant heeft verder geen (nieuwe) medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn beperkingen op datum in geding door het Uwv zijn onderschat. Evenmin heeft appellant met nieuwe medische stukken onderbouwd dat hij op datum in geding nog onder behandeling stond vanwege zijn klachten. De Raad ziet geen reden om de conclusies van de (verzekerings)artsen en de daaraan ten grondslag liggende motivering voor onjuist te houden. Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling ziet de Raad ook geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt ook het oordeel van de rechtbank dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de WGA-vervolguitkering terecht per 1 juni 2022 ongewijzigd is voorgezet op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid in de klasse 45 tot 55%.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) N. ter Heerdt