ECLI:NL:CRVB:2024:342

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
23/952 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAZ-uitkering na toename van beperkingen en beëindiging particuliere verzekering

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellant een uitkering op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) toe te kennen. Appellant, die sinds 2000 als zelfstandig ondernemer werkzaam is als timmerman/dakspecialist, heeft in het verleden een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering gehad. Deze verzekering eindigde op 17 september 2021, waarna appellant verzocht om een WAZ-uitkering. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt is. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat het Uwv terecht heeft afgewezen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad concludeert dat de toegenomen beperkingen van appellant, die per 24 mei 2007 zijn vastgesteld, niet leiden tot een recht op WAZ-uitkering, aangezien de Wet einde toegang verzekering WAZ in werking is getreden op 1 augustus 2004. Hierdoor is appellant niet meer verzekerd voor de WAZ na het beëindigen van zijn particuliere verzekering. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en het hoger beroep van appellant wordt afgewezen.

Uitspraak

23/952 WAZ
Datum uitspraak: 21 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
27 januari 2023, 22/2997 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de vraag of het Uwv terecht het verzoek van appellant om hem een uitkering op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) toe te kennen, heeft afgewezen. Volgens appellant is er voldoende aanleiding om hem in aansluiting op het eindigen van zijn particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering, per 17 september 2021 een WAZ-uitkering toe te kennen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het verzoek van appellant terecht heeft afgewezen.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 januari 2024. Appellant is verschenen in het bijzijn van zijn echtgenote. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Appellant is sinds 2000 als zelfstandig ondernemer werkzaam geweest als timmerman/dakspecialist, voor gemiddeld 50 uur per week. Op 15 juni 2003 is hij uitgevallen voor zijn werk door linkervoet en -enkelklachten. Appellant heeft met ingang van 27 november 2003 een arbeidsongeschiktheidsuitkering van een particuliere verzekeraar ontvangen. Bij besluit van 12 april 2005 heeft het Uwv geweigerd om appellant ingaande 25 november 2004 een WAZ-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft geen bezwaar ingediend tegen dit besluit.
1.2.
Appellant heeft het Uwv verzocht om hem vanaf 17 september 2021 een WAZ-uitkering toe te kennen. Zijn particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering is per deze datum geëindigd in verband met het bereiken van zijn 55e levensjaar. Op 17 januari 2022 heeft een onderzoek door een verzekeringsarts plaatsgevonden, die geen medische argumenten heeft gezien om terug te komen van het besluit van 12 april 2005. Bij besluit van 18 januari 2022 heeft het Uwv het verzoek van appellant afgewezen.
1.3.
In verband met het bezwaar dat appellant tegen dit besluit heeft ingediend heeft een onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hierbij is aanvullende informatie uit de behandelend sector verkregen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de conclusie van de primaire verzekeringsarts onderschreven. Daarnaast heeft hij vastgesteld dat vanaf 24 mei 2007 sprake is van een toename van de medische beperkingen van appellant. Met het besluit van 30 mei 2022 (bestreden besluit) is het Uwv bij het ingenomen standpunt gebleven. Het Uwv heeft daarbij tevens het standpunt ingenomen dat de toegenomen beperkingen van appellant per 24 mei 2007 niet tot toekenning van een WAZ-uitkering leiden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de afwijzing van de WAZ-aanvraag van appellant terecht in stand heeft gelaten. Zij heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de enkelklachten van appellant al bij de beoordeling in 2005 zijn betrokken en dus niet nieuw zijn. De hartklachten van appellant deden zich volgens hem in 2005 nog niet voor en zijn pas in 2015 begonnen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015 [1] heeft de rechtbank tevens overwogen dat er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden is om het besluit van 12 april 2005 als onjuist aan te merken. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv ook in verband met toegenomen beperkingen door zijn enkelklachten per 24 mei 2007 terecht geen WAZ-uitkering aan appellant heeft toegekend vanwege de op 1 augustus 2004 in werking getreden Wet einde toegang verzekering WAZ.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft aangevoerd dat er voldoende aanleiding is om hem vanaf 17 september 2021 een WAZ-uitkering toe te kennen. Daarbij heeft appellant gewezen op zijn financiële belang bij een WAZ-uitkering en zijn enkelklachten die zijn verergerd. Appellant heeft met een orthopeed geprobeerd de enkelklachten dragelijk te maken door therapie en orthopedisch schoeisel, waar hij echter slecht mee overweg kan. Met het op slot zetten van de enkel is appellant nog meer beperkt en daarom heeft hij dat zo lang mogelijk uitgesteld. In 2015 heeft appellant tevens hartproblemen gekregen en is bij hem een pacemaker geïmplanteerd. Appellant heeft hierbij een brief van zijn huisarts van 1 september 2023 ingediend.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit waarbij de weigering van een WAZ-uitkering is gehandhaafd, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De door appellant ingediende informatie van zijn huisarts werpt hier geen nieuw licht op. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.2.
Met ingang van 1 augustus 2004 is de Wet einde toegang verzekering WAZ in werking getreden, waarmee een einde is gemaakt aan de publiekrechtelijke verzekering van zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten tegen het risico van inkomensverzekering wegens arbeidsongeschiktheid. Voor appellant betekent dit dat hij tot het einde van zijn wachttijd op 25 november 2004 nog verzekerd was voor de WAZ. Omdat appellant op dat moment geen WAZ-uitkering heeft gekregen, eindigde zijn verzekering. Hieruit vloeit voort dat appellant hierna, ook in verband met zijn toegenomen beperkingen per 24 mei 2007, geen aanspraak meer kan maken op een WAZ-uitkering. Verwezen wordt tevens naar de uitspraak van de Raad van 3 juni 2009. [2]

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om een WAZ-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) N. ter Heerdt

Bijlage

Artikel 4:6 van de Awb
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2.
Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.CRvB 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2.
2.CRvB 3 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI8575.