ECLI:NL:CRVB:2009:BI8575

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3718 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
  • C. Goorden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om heropening WAZ-uitkering na beëindiging verzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die een verzoek had ingediend om heropening van haar WAZ-uitkering. Appellante, werkzaam als zelfstandige op een melkveebedrijf, was in november 2003 uitgevallen door schouderklachten en ontving vanaf 13 november 2004 een WAZ-uitkering. Deze uitkering werd echter per 21 juni 2005 ingetrokken, wat leidde tot het einde van haar verzekering onder de WAZ. Appellante verzocht in januari 2007 om heropening van de WAZ-uitkering vanwege toegenomen schouderklachten, maar het Uwv wees dit verzoek af, met de reden dat de toegang tot de verzekering per 1 augustus 2004 was geëindigd.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante op 1 augustus 2004 de wachttijd van 52 weken had doorlopen en dus verzekerd was voor de WAZ. De verzekering liep door zolang zij een WAZ-uitkering ontving. Toen deze uitkering werd ingetrokken, eindigde de verzekering. De Raad concludeert dat appellante na 21 juni 2005 niet meer verzekerd was voor de WAZ en dus geen recht had op een uitkering. De wetgever had in de Memorie van Toelichting bij de Wet einde toegang verzekering WAZ duidelijk gemaakt dat personen die onder artikel 3, eerste lid, van de WAZ vallen, bij een nieuwe arbeidsongeschiktheid niet opnieuw in de WAZ kunnen terugvallen.

De rechtbank Almelo had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, T.J. van der Torn, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

08/3718 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 29 mei 2008, 07/1472 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J. ter Welle, werkzaam bij Countus te Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2009. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.S. Gerritsen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is als zelfstandige werkzaam op een melkveebedrijf. In november 2003 is zij uitgevallen voor haar werkzaamheden in verband met schouderklachten. Het Uwv heeft haar per 13 november 2004 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%. Deze uitkering is per 21 juni 2005 ingetrokken.
1.2. In januari 2007 heeft appellante verzocht om heropening van de WAZ-uitkering in verband met sedert 1 oktober 2006 toegenomen schouderklachten. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 3 augustus 2007 geweigerd appellante een WAZ-uitkering toe te kennen op de grond dat per 1 augustus 2004 de toegang tot de verzekering voor de WAZ is geëindigd, waardoor alleen personen die vóór 1 augustus 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden nog in aanmerking komen voor toekenning van de WAZ-uitkering. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 13 november 2007 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Bij de Wet van 6 juli 2004 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en enige andere wetten in verband met de beëindiging van de toegang tot die verzekering voor diegenen die op of na de inwerkingtreding van deze wet arbeidsongeschikt worden, Stb. 2004, 324 (Wet einde toegang verzekering WAZ), in werking getreden op 1 augustus 2004, is onder meer artikel 3 van de WAZ gewijzigd.
Sedertdien luidt ingevolge Artikel I, onder C, van de Wet einde toegang verzekering WAZ artikel 3, eerste lid, van de WAZ, voor zover hier van belang, als volgt:
“Verzekerd op grond van deze wet is de persoon die vóór de inwerkingtreding van artikel 1, onderdeel C, van de Wet einde toegang verzekering WAZ als zelfstandige, beroepsbeoefenaar of meewerkende echtgenoot arbeidsongeschikt is geworden:
a. gedurende de periode waarover hij aanspraak maakt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met die arbeidsongeschiktheid, doch uitsluitend omdat de wachttijd, bedoeld in artikel 7, tweede lid, op hem van toepassing is, geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft;
b. (…)
c. gedurende de periode waarover hij recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met die arbeidsongeschiktheid;
d. (…)
e. gedurende het tijdvak van vier weken, bedoeld in artikel 20, eerste lid, indien dat tijdvak is aangevangen vóór de inwerkingtreding van artikel 1, onderdeel C, van de Wet einde toegang verzekering WAZ.”
3.2. De Raad stelt vast dat appellante op 1 augustus 2004 de wachttijd van 52 weken doormaakte en derhalve verzekerd was voor de WAZ op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van die wet. Gelet op onderdeel c. van dit artikel zoals dat sedert 1 augustus 2004 luidt, liep de verzekering door zolang appellante een WAZ-uitkering ontving. Op het moment dat deze uitkering werd ingetrokken, 21 juni 2005, eindigde de verzekering. Dit betekent dat appellante bij een toename van beperkingen na die datum geen beroep meer kon doen op de WAZ.
3.3. Anders dan appellante heeft aangevoerd, heeft de wetgever naar blijkt uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij artikel I, onderdeel C van de Wet einde toegang verzekering WAZ (TK 2003-2004, 29 497, nr. 3, p. 10) uitdrukkelijk aangegeven dat het niet de bedoeling is dat de personen die vallen onder artikel 3, eerste lid, van de WAZ bij een nieuwe arbeidsongeschiktheid weer terug kunnen vallen in de WAZ. Op pagina 20 van de Nota naar aanleiding van het verslag (TK 2003-2004, 29 497, nr. 7) geeft de regering aan dat er geen noodzaak is om artikel 20 te laten voortbestaan, met dien verstande dat bij nota van wijziging wel geregeld zal worden dat degene, die op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel geen recht op een WAZ-uitkering heeft, omdat op hem de wachttijd van 4 weken van artikel 20, eerste lid, van toepassing is, na afloop van die wachttijd wel aanspraak heeft op toepassing van artikel 20. Vast staat dat op appellante op 1 augustus 2004 niet de wachttijd als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de WAZ van toepassing was.
3.4. Hetgeen in 3.2 en 3.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat appellante na 25 juni 2005 niet meer verzekerd was voor de WAZ. Zij kon dan ook niet meer in aanmerking komen voor een uitkering ingevolge die wet. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en C. Goorden als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) T.J. van der Torn.
KR