ECLI:NL:CRVB:2024:332

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
22/3515 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening scootmobiel op grond van de Wmo 2015

In deze zaak gaat het om de vraag of het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de aanvraag van appellante voor een maatwerkvoorziening bestaande uit een scootmobiel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) terecht heeft afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Appellante, die lijdt aan mentale problemen en een endocriene aandoening, had een aanvraag ingediend voor een scootmobiel, maar het college heeft deze aanvraag afgewezen en in plaats daarvan Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV) verstrekt. Het college stelde dat er geen noodzaak was voor een scootmobiel en dat het gebruik ervan anti-revaliderend zou zijn.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarbij het college mocht afgaan op de adviezen van het IAB. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 januari 2024 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar echtgenoot en haar advocaat, mr. B.C.F. Kramer. Het college werd vertegenwoordigd door mr. E.D. Mensing van Charante.

De Raad heeft de beroepsgronden van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad heeft zich verenigd met het oordeel van de rechtbank en vastgesteld dat appellante in hoger beroep geen nieuwe (medische) informatie heeft verstrekt die aanleiding geeft om van het oordeel van de rechtbank af te wijken. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

22/3515 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 september 2022, 22/1626 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 21 februari 2024
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de vraag of het college de aanvraag van appellante voor een maatwerkvoorziening bestaande uit een scootmobiel op grond van de Wmo 2015 terecht heeft afgewezen. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 januari 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot en mr. Kramer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.D. Mensing van Charante.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1988, heeft mentale problemen en een endocriene aandoening. Bij haar is ook de diagnose fibromyalgie gesteld. Appellante ervaart beperkingen in haar mobiliteit. In verband hiermee heeft zij op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening bestaande uit een scootmobiel, in de vorm van een persoonsgebonden budget.
1.2.
Met een besluit van 10 februari 2021, gehandhaafd bij besluit van 8 februari 2022 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om een scootmobiel afgewezen. Het college heeft wel Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV) verstrekt. Het college heeft daarbij verwezen naar adviezen van het IAB van 2 februari 2021 en 17 november 2021. Het college heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat er geen noodzaak bestaat om appellante in aanmerking te brengen voor een scootmobiel. Appellante kan leren beter om te gaan met haar pijnklachten. Zij moet in beweging blijven en lopen niet vermijden. Er is geen medische reden waarom zij voor de korte afstanden geen gebruik zou kunnen maken van een fiets. Daarnaast kan zij gebruikmaken van het AOV. Het verstrekken van een scootmobiel zou voor appellante anti-revaliderend zijn.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe – kort weergegeven – overwogen dat het college mocht afgaan op de advisering van het IAB om de aanvraag voor een scootmobiel af te wijzen. De adviezen van het IAB zijn zorgvuldig tot stand gekomen en voldoen aan de daaraan te stellen vereisten. In het tweede IAB-advies wordt – anders dan appellante stelt – niet uitgegaan van een verbetering van haar toestand. Dat een scootmobiel voor appellante anti-revaliderend werkt kan de rechtbank goed volgen. Van een nadelige werking van het bezwaar is geen sprake. Het resultaat is na de heroverweging hetzelfde gebleven.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft – samengevat – aangevoerd dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit onzorgvuldig en niet concludent is. Zij dient wegens haar medische en functionele beperkingen in aanmerking te komen voor een scootmobiel. Het AOV voorziet niet in de kleine afstanden. Van een antirevaliderende werking is geen sprake. Het tweede IAB-advies is nadeliger voor appellante. Daardoor heeft het college in strijd met het verbod van reformatio in peius gehandeld.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Dit doet hij aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep in de kern herhaald wat zij bij de rechtbank ook heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak besproken en afdoende gemotiveerd waarom deze niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de beroepsgronden en onderschrijft in grote lijnen de overwegingen waarop dat oordeel berust. Daar voegt de Raad aan toe dat appellante in hoger beroep geen (medische) informatie heeft verstrekt die aanleiding geeft om van het oordeel van de rechtbank af te wijken.

Conclusie en gevolgen

4.2.
Uit wat onder 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins als voorzitter en K.H. Sanders en J.J. Janssen als leden, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) C.K. Teunissen