ECLI:NL:CRVB:2024:332
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening scootmobiel op grond van de Wmo 2015
In deze zaak gaat het om de vraag of het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de aanvraag van appellante voor een maatwerkvoorziening bestaande uit een scootmobiel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) terecht heeft afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Appellante, die lijdt aan mentale problemen en een endocriene aandoening, had een aanvraag ingediend voor een scootmobiel, maar het college heeft deze aanvraag afgewezen en in plaats daarvan Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV) verstrekt. Het college stelde dat er geen noodzaak was voor een scootmobiel en dat het gebruik ervan anti-revaliderend zou zijn.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarbij het college mocht afgaan op de adviezen van het IAB. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 januari 2024 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar echtgenoot en haar advocaat, mr. B.C.F. Kramer. Het college werd vertegenwoordigd door mr. E.D. Mensing van Charante.
De Raad heeft de beroepsgronden van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad heeft zich verenigd met het oordeel van de rechtbank en vastgesteld dat appellante in hoger beroep geen nieuwe (medische) informatie heeft verstrekt die aanleiding geeft om van het oordeel van de rechtbank af te wijken. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.