In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellante had een bijstandsaanvraag ingediend die door het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad was afgewezen. Na bezwaar werd deze afwijzing gehandhaafd. Tijdens de beroepsprocedure diende appellante opnieuw een aanvraag in, waarop het college een nieuw besluit nam. De rechtbank oordeelde dat dit nieuwe besluit niet betrokken moest worden bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat het niet ging om een intrekking, wijziging of vervanging van het eerdere besluit. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Wel werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad kende appellante een schadevergoeding toe van € 1.000,- en een vergoeding voor proceskosten van € 437,50.