ECLI:NL:CRVB:2024:31

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
21/1129 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening na detentie wegens onvoldoende bewijsstukken

Op 9 januari 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die na een detentieperiode van één maand opnieuw bijstand aanvroeg. Het college van burgemeester en wethouders van Hengelo heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant niet alle opgevraagde stukken heeft overgelegd. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of appellant recht had op bijstand. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 6 november 2023, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M.Th.M. Demmer, en het college door mr. B.H. Nijland en T. Nieuwland.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant van 10 januari 2019 tot en met 6 november 2019 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). Na een controle op 12 november 2019 bleek appellant in detentie te verblijven, wat leidde tot beëindiging van de bijstand. Appellant heeft op 9 december 2019 opnieuw bijstand aangevraagd, maar het college heeft deze aanvraag afgewezen omdat appellant onvoldoende bewijsstukken had overgelegd om zijn bijstandbehoevendheid aan te tonen. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat appellant niet voldeed aan de inlichtingenverplichting.

De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het college terecht aanvullende stukken had opgevraagd, gezien de twijfels over de rechtmatigheid van de eerder verleende bijstand. De Raad concludeerde dat appellant geen recht had op bijstand en dat de afwijzing van de aanvraag in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

21/1129 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 februari 2021, 20/1095 en 21/95 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
Datum uitspraak: 9 januari 2024

SAMENVATTING

Na een detentieperiode van één maand heeft appellant opnieuw bijstand aangevraagd. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant niet alle opgevraagde stukken heeft overgelegd. Hierdoor is het recht op bijstand niet vast te stellen en kan niet worden vastgesteld of appellant bijstandbehoevend is. Volgens appellant is dit onterecht. De Raad geeft appellant geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.Th.M. Demmer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 november 2023. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Demmer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H. Nijland en T. Nieuwland.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft van 10 januari 2019 tot en met 6 november 2019 bijstand ontvangen op grond van de Participatiewet (PW). Ook voorafgaand aan deze periode waren er meerdere periodes van bijstandverlening. Op 12 november 2019 heeft een pandcontrole plaatsgevonden op het adres waar appellant een kamer huurde. Tijdens de controle werd duidelijk dat appellant vanaf 6 november 2019 in detentie verbleef. Het was bij de aanwezige politieagent bekend dat appellant kleding ‘hengelde’ uit textielcontainers en deze verkocht via Marktplaats. Het college heeft de bijstand beëindigd in verband met de detentie. Appellant heeft tot 5 december 2019 in detentie verbleven.
1.2.
Op 9 december 2019 heeft appellant opnieuw bijstand aangevraagd. Bij besluit van 9 januari 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 mei 2020 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. De reden voor de afwijzing is dat appellant onvoldoende stukken heeft verstrekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Hij heeft daardoor niet aannemelijk gemaakt in bijstandbehoevende omstandigheden te verkeren. Het gaat onder meer om een overzicht van op naam van appellant staande PayPal-rekeningen en een print van het activiteitenrapport, een transactieoverzicht van alle creditcards, een overzicht van alle gokaccounts en een overzicht van alle Bitcoin-accounts.
1.3.
Tegelijkertijd met het onderzoek in het kader van de aanvraag, heeft het college onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van bijstand over onder meer de periode van 10 januari 2019 tot en met 6 november 2019. Bij besluit van 7 april 2020 heeft het college de bijstand over onder meer deze periode ingetrokken en teruggevorderd. Aan deze intrekking heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Hij heeft onder meer niet laten weten dat hij online gokt, creditcards heeft en dat hij kleding verkoopt via Marktplaats en Vinted. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Het bestreden besluit wordt getoetst voor de periode van 9 december 2019, de datum waarop appellant zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tot en met 9 januari 2020, de datum van het afwijzingsbesluit (te beoordelen periode).
4.2.
Op iemand die bijstand aanvraagt zijn vanaf het moment dat hij zich heeft gemeld voor de aanvraag de inlichtingenverplichting en de medewerkingsverplichting van artikel 17, eerste en tweede lid, van de PW van toepassing. Als het college aannemelijk maakt dat een aanvrager de inlichtingen- of medewerkingsverplichting heeft geschonden, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag als daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. De bijstandverlenende instantie heeft een onderzoeksplicht. Dat brengt mee dat deze de inlichtingen van de aanvrager op juistheid en volledigheid moet controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag.
4.4.
Niet in geschil is dat appellant de gevraagde stukken niet volledig heeft verstrekt. Appellant heeft geen stukken van zijn PayPal-rekening overgelegd, geen overzicht van zijn gokaccounts en Bitcoin-accounts of bewijsstukken dat deze zijn opgeheven, geen transactieoverzichten van creditcards en geen administratie van zijn handel in tweedehandskleding.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat het college de stukken niet had mogen opvragen, omdat deze betrekking hebben op een periode waarover het debat is geëindigd. Het college heeft namelijk de bijstand over de periode voorafgaand aan de detentie ingetrokken. Omdat appellant uit detentie kwam, was zijn situatie duidelijk en was het duidelijk dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarbij is het volgende van betekenis.
4.6.
Dat appellant voorafgaand aan de aanvraag om bijstand in detentie verbleef en de periode daarvoor bijstand ontving, betekent in dit geval niet dat zijn financiële situatie ten tijde van de aanvraag duidelijk was. Het college twijfelde namelijk aan de rechtmatigheid van de eerder verleende bijstand en heeft deze bijstand bij besluit van 20 april 2020 ingetrokken. Gezien de twijfel die het college inmiddels had over zijn financiële situatie, heeft het college terecht de nadere stukken opgevraagd.
4.7.
Appellant heeft aangevoerd dat op het college een zorgplicht rust en heeft daarbij gewezen op een uitspraak van de rechtbank Overijssel. [1] Deze beroepsgrond slaagt niet. De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Overijssel kan appellant niet baten, alleen al niet omdat het om een geheel andere situatie gaat.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2024.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) N. van der Horn

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:2
1 […]
2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Participatiewet

Artikel 11. Rechthebbenden
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
[…]
Artikel 17. Inlichtingenplicht
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. […].
2. De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
[…]
Artikel 53a. Verstrekking en onderzoek gegevens
1. Onverminderd 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan en de arbeidsinschakeling door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. […]
[…]

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 september 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:3107.