In deze zaak gaat het om de vaststelling van de eigen bijdragen voor zorgkosten over het jaar 2018 door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) na een verzoek om peiljaarverlegging. Appellante, die sinds 23 mei 2017 zorg met verblijf ontvangt op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz), heeft na het overlijden van haar echtgenoot verzocht om de peiljaarverlegging van 2016 naar 2018 vanwege een afname van inkomen. Het CAK heeft dit verzoek gehonoreerd, maar de appellanten zijn van mening dat de eigen bijdragen te hoog zijn vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de eigen bijdragen correct zijn vastgesteld. Appellanten hebben hun stelling dat de eigen bijdragen te hoog zijn niet onderbouwd, en de Raad heeft geen onjuiste berekeningsmethode geconstateerd. De rechtbank had eerder de beroepen van appellanten ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt dit oordeel. De Raad heeft ook overwogen dat de omstandigheden van appellante, zoals haar gezondheidstoestand en het overlijden van haar echtgenoot, geen aanleiding geven voor het toepassen van een hardheidsclausule, aangezien het Blz geen ruimte biedt voor bijzondere omstandigheden. Het hoger beroep van appellanten is dan ook afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.