ECLI:NL:CRVB:2024:307

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
21/2516 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling eigen bijdragen over het jaar 2018 na verzoek om peiljaarverlegging door het CAK

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de eigen bijdragen voor zorgkosten over het jaar 2018 door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) na een verzoek om peiljaarverlegging. Appellante, die sinds 23 mei 2017 zorg met verblijf ontvangt op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz), heeft na het overlijden van haar echtgenoot verzocht om de peiljaarverlegging van 2016 naar 2018 vanwege een afname van inkomen. Het CAK heeft dit verzoek gehonoreerd, maar de appellanten zijn van mening dat de eigen bijdragen te hoog zijn vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de eigen bijdragen correct zijn vastgesteld. Appellanten hebben hun stelling dat de eigen bijdragen te hoog zijn niet onderbouwd, en de Raad heeft geen onjuiste berekeningsmethode geconstateerd. De rechtbank had eerder de beroepen van appellanten ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt dit oordeel. De Raad heeft ook overwogen dat de omstandigheden van appellante, zoals haar gezondheidstoestand en het overlijden van haar echtgenoot, geen aanleiding geven voor het toepassen van een hardheidsclausule, aangezien het Blz geen ruimte biedt voor bijzondere omstandigheden. Het hoger beroep van appellanten is dan ook afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

21/2516 WLZ, 21/2517 WLZ
Datum uitspraak: 13 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 31 mei 2021, 19/2193, 19/5496 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante) en de erven van [betrokkene] te [woonplaats] (appellanten)
Centraal Administratie Kantoor (CAK)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de vraag of het CAK de eigen bijdragen over het jaar 2018 na het verzoek om peiljaarverlegging correct heeft vastgesteld. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Appellanten hebben weliswaar gesteld dat deze eigen bijdragen te hoog zijn vastgesteld, maar hebben deze stelling niet onderbouwd

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. J.J.C. Engels, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het CAK heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 december 2023. Appellanten hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. Engels. Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.S. Lalmohamed.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 23 mei 2017 zorg met verblijf op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Haar echtgenoot, [betrokkene] (betrokkene), ontving sinds 6 november 2017 ook zorg met verblijf op grond van de Wlz. Zij zijn op grond van de Wlz en het Besluit langdurige zorg (Blz) maandelijks een bijdrage verschuldigd voor de kosten van zorg (eigen bijdrage). Betrokkene is op [overlijdensdatum] 2018 overleden.
Eigen bijdragen 2018
1.2.
Na het overlijden van betrokkene heeft appellante het CAK verzocht om een peiljaarverlegging van 2016 naar 2018, wegens het afnemen van inkomen. Het CAK heeft dit verzoek bij besluit van 6 december 2018 gehonoreerd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
Het CAK heeft vervolgens bij vijf besluiten van 31 december 2018 de eigen bijdragen over 2018 als volgt vastgesteld:
  • de lage eigen bijdrage over de periode van 1 januari 2018 tot en met 5 mei 2018 voor appellante op € 101,37 en voor betrokkene op € 60,43 per maand;
  • de hoge eigen bijdrage over de periode van 6 mei 2018 tot en met 21 september 2018 voor appellante op € 300,90 en voor betrokkene op € 179,38 per maand;
  • de hoge eigen bijdrage voor appellante vanaf 22 september 2018 op € 320,84.
1.4.
Bij besluit van 9 april 2019 (bestreden besluit 1) heeft het CAK onder meer het bezwaar tegen het besluit van 6 december 2018 ongegrond verklaard. Appellanten hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Eigen bijdrage 2019
1.5
Bij besluit van 21 januari 2019 heeft het CAK de eigen bijdrage vanaf 1 januari 2019 voor appellante vastgesteld op € 298,41 per maand.
1.6.
Het CAK heeft appellante op 21 juni 2019 een factuur gestuurd voor € 211,90. Dit bedrag betreft de eigen bijdrage van juni 2019 verminderd met een correctie van de eigen bijdrage over 2018. Bij besluit van 25 oktober 2019 heeft het CAK het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard (bestreden besluit 2). Appellanten hebben ook tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.7.
Bij besluit van 7 februari 2020 heeft het CAK de eigen bijdrage vanaf 1 januari 2019 voor appellante op nihil vastgesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft beide beroepen bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Over de eigen bijdrage over het jaar 2018 heeft de rechtbank overwogen dat het bezwaar is gericht tegen het besluit van 6 december 2018 waarmee het verzoek om peiljaarverlegging is ingewilligd, maar dat de gronden zijn gericht tegen de vastgestelde eigen bijdragen (de vijf besluiten van 31 december 2018). Appellanten hebben wel aangevoerd dat bij de vaststelling gebruik is gemaakt van onjuiste gegevens, maar hebben dit niet onderbouwd. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de eigen bijdragen over 2018 onjuist zijn vastgesteld. Over de eigen bijdrage vanaf 1 januari 2019 is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat, daargelaten of appellante nog belang heeft bij haar beroep omdat de eigen bijdrage voor 2019 op nihil is vastgesteld, appellante niet heeft onderbouwd dat bij de vaststelling gebruik is gemaakt van onjuiste gegevens.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en hebben hoger beroep ingesteld. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de beroepen ongegrond heeft verklaard. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellanten hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eigen bijdrage 2018
4.1.
Appellanten hebben zich op het standpunt gesteld dat de verschillende eigen bijdragen over 2018 niet juist kunnen zijn vastgesteld omdat deze in verhouding tot hun inkomen veel te hoog zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellanten niet hebben onderbouwd dat de vaststelling van de eigen bijdragen op onjuiste gegevens is gebaseerd. Appellanten hebben evenmin aangetoond dat het CAK bij de vaststelling van de eigen bijdrages een onjuiste berekeningsmethode heeft toegepast. Dan resteert de opvatting van appellanten dat de eigen bijdragen in verhouding tot het inkomen veel te hoog zijn. Deze opvatting alleen kan niet leiden tot de conclusie dat het CAK de eigen bijdragen niet juist heeft vastgesteld.
4.2.
Appellante heeft verder aangevoerd dat het CAK, nu het de eigen bijdrage voor 2019 op nihil heeft gesteld, ook de eigen bijdrage voor 2018 op nihil had moeten stellen. Ook deze grond slaagt niet. Zoals het CAK in zijn verweerschrift heeft uitgelegd had appellante in het jaar 2019 een inkomen onder de zogenoemde zak- en kleedgeldnorm. Dat was de reden om de eigen bijdrage voor dat jaar op nihil te stellen. Zo’n situatie deed zich in 2018 niet voor. Het inkomen van appellante en haar echtgenoot lag in dat jaar boven die norm. Appellanten hebben dit niet weersproken. Er was dan ook geen aanleiding voor het CAK om op deze grond de eigen bijdrage voor 2018 op nihil te stellen.
4.3.
Appellanten hebben gewezen op de zeer zorgwekkende gezondheidstoestand van appellante, op het feit dat zij niet beschikt over verdiencapaciteit of aflossingsvermogen en op het overlijden van haar echtgenoot. Zij menen dat deze omstandigheden voor het CAK aanleiding hadden moeten zijn om de hardheidsclausule toe te passen. Ook deze grond slaagt niet. Het Blz bevat geen hardheidsclausule en biedt geen ruimte om rekening te houden met bijzondere omstandigheden. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is dit niet in strijd met de Wlz of met enig ander regel van geschreven of ongeschreven recht. [1] Volgens eveneens vaste rechtspraak zijn er bijzondere gevallen denkbaar waarin strikte toepassing van een wettelijk voorschrift van dwingendrechtelijke aard zozeer in strijd is met het ongeschreven recht dat zij op grond daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn. [2] Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat zich hier zo’n geval voordoet.
Eigen bijdrage 2019
4.4.
Ter zitting bij de Raad is gebleken dat er tussen partijen geen geschil meer bestaat over de vaststelling van de eigen bijdrage voor 2019. De door appellanten hiertegen aangevoerde beroepsgronden behoeven dan ook geen bespreking meer.
Verzoek om schadevergoeding
4.5.
Appellanten hebben hun verzoek om schadevergoeding in hoger beroep herhaald, maar niet kunnen motiveren waarin de schade is gelegen. De Raad ziet daarom geen aanleiding om over dit verzoek anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.

Conclusies en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgen appellanten geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2024.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) L.C. van Bentum

Voetnoten

1.Uitspraak van 22 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2799.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG1084.