ECLI:NL:CRVB:2024:3

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
22/2054 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van schuld met AIO-aanvulling en aflossingscapaciteit na inwerkingtreding van de Wvbvv

In deze zaak gaat het om de gevolgen van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv) voor de verrekening van schulden aan de Sociale verzekeringsbank (Svb) met uitkeringen voor personen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Appellant heeft een schuld aan de Svb, ontstaan door herziening en terugvordering van een AIO-aanvulling. De Svb heeft de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld en deze bedragen verrekend met de AIO-aanvulling. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de handhaving van de volledige aflossingscapaciteit, zoals geregeld in de beleidsregels, ernstige motiveringsgebreken vertoont. Hierdoor kunnen deze beleidsregels niet als grondslag dienen voor de bestreden besluiten. De Svb moet opnieuw beslissen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van deze uitspraak. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van de Svb gegrond. De proceskosten worden vergoed.

Uitspraak

22/2054 PW
Datum uitspraak: 30 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juni 2022, 22/110 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de gevolgen van de op 1 januari 2021 in werking getreden Wvbvv [1] voor de verrekening van schulden aan de Svb met uitkeringen van de Svb (aflossingscapaciteit) voor personen vanaf de AOW [2] -gerechtigde leeftijd. Het doel van de Wvbvv is vereenvoudiging van de berekening van de beslagvrije voet, waarbij oog is voor de financiële belangen van de schuldeiser. Appellant heeft een schuld aan de Svb die is ontstaan als gevolg van herziening en terugvordering van bijstand. Het betreft de aanvulling op het AOWpensioen tot de bijstandsnorm voor pensioengerechtigden, verleend door de Svb op grond van artikel 47a van de PW. [3] Op grond van de PW en beleid (Regeling) [4] is de maandelijkse aflossingscapaciteit berekend en is het bedrag van de verrekening vastgesteld. Bij appellant gaat het om langdurige verrekeningen, waarbij pas na tien jaar bij een volledig gebruik van de aflossingscapaciteit tot kwijtschelding kan worden overgegaan. De Raad concludeert dat aan de handhaving van het gebruik van de volledige aflossingscapaciteit, geregeld in artikel 3 en 4, tweede lid, van de Regeling, na de inwerkingtreding van de Wvbvv, zonder enige heroverweging, zodanig ernstige motiveringsgebreken kleven dat deze delen van het beleid niet als grondslag kunnen dienen voor de bestreden besluiten. De Svb dient opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. Alkir, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 april 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door A. Alkir. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. ZuidersmaHovers en R.W. Nicolaas.
De Svb heeft vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen hebben verklaard niet gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft de AOW-gerechtigde leeftijd. Hij en zijn echtgenote ontvingen naast een onvolledig AOW-pensioen voor gehuwden een aanvulling op grond van artikel 47a van de PW (AIO-aanvulling). De echtgenote is in oktober 2021 overleden. Nadien ontvangt appellant een AOW-pensioen en AIO-aanvulling voor een ongehuwde.
1.2.
Appellant heeft een schuld aan de Svb. De schuld is ontstaan als gevolg van herziening van het recht op de AIO-aanvulling en de terugvordering van het daardoor onverschuldigd betaalde bedrag. Appellant en zijn echtgenote beschikten over vermogen in Turkije, bestaande uit onroerende zaken, die zij niet hebben gemeld aan de Svb. Appellant en zijn echtgenote moeten aan de Svb een bedrag van € 38.008,87 betalen als gevolg van een herzieningsbesluit en een terugvorderingsbesluit uit 2017.
1.3.
Bij besluit van 1 december 2017 heeft de Svb de aflossingscapaciteit van appellant en zijn echtgenote vastgesteld op nihil. Bij besluit van 27 november 2018 heeft de Svb de aflossingscapaciteit van appellant 1 per december 2018 vastgesteld op € 53,65 per maand en besloten dit bedrag maandelijks te verrekenen met de AIO-aanvulling.
1.4.
Na inwerkingtreding van de Wvbvv per 1 januari 2021 heeft de Svb de aflossingscapaciteit van appellant en zijn echtgenote opnieuw berekend. Bij besluit van 14 september 2021 heeft de Svb de aflossingscapaciteit van appellant vastgesteld op € 119,03 en van zijn echtgenote op € 82,03 per maand en heeft de Svb besloten deze bedragen met ingang van november 2021 maandelijks te verrekenen met hun AIO-aanvulling. Appellant heeft bezwaar gemaakt.
1.5.
Naar aanleiding van het overlijden van de echtgenote van appellant heeft de Svb de aflossingscapaciteit van appellant opnieuw berekend en aangekondigd voornemens te zijn maandelijks € 196,23 te verrekenen met de AIO-aanvulling.
1.6.
Bij bestreden besluit van 28 december 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb beslist dat door het overlijden van de echtgenote van appellant het besluit van 14 september 2021 geen stand kan houden. De Svb is bij de aangekondigde aflossingscapaciteit van € 196,23 en de verrekening van dit bedrag met de AIO-aanvulling gebleven, welke verrekening ingaat per januari 2022.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft kort gezegd geoordeeld dat de aflossingscapaciteit door de Svb terecht is berekend op € 196,23 en dat de verrekening van dit bedrag niet leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat in de zin van artikel 3, zevende lid van de Regeling.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat sprake is van een schrijnende situatie, omdat er aan het eind van de maand slechts € 101,07 overblijft. De rechtbank heeft onvoldoende rekening gehouden met de gestegen prijzen van voedingsmiddelen, energie en brandstof. Appellant heeft gewezen op de brief van de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 11 maart 2022. [5] Gelet hierop heeft hij aangevoerd dat de 5% regel niet alleen van toepassing moet zijn op mensen met een inkomen op bijstandsniveau. Gewezen wordt op de beslissing van de rechtbank Overijssel van 29 november 2022. [6] Daarin is vermeld dat de Recofa (landelijk overlegorgaan van rechterscommissarissen in faillissementen) en het bureau WSNP (wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen) hun berekeningen van het vrij te laten bedrag inmiddels hebben aangepast en weer aansluiten bij de bijstandsnorm voor een AOWgerechtigde (art. 4.3 van het Vtlb-rapport versie juli 2021).
Het standpunt van de Svb
3.2.
De Svb heeft gevraagd de aangevallen uitspraak te bevestigen en er voorts op gewezen dat appellant bij een wijziging van zijn situatie de Svb kan verzoeken de aflossingscapaciteit opnieuw te berekenen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit tot maandelijkse verrekening van € 196,23 met de AIO-aanvulling in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van de hoger beroepen belangrijk zijn, zijn – voor zover niet opgenomen in de overwegingen van deze uitspraak – te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3.
Voor de inhoud en achtergrond van de Wvbvv, die op 1 januari 2021 in werking trad, verwijst de Raad naar de uitspraak van 26 januari 2024. [7]
4.4.
Voor de grondslag van de bevoegdheid van de Svb om geldschulden met vorderingen te verrekenen, verwijst de Raad eveneens naar deze uitspraak. Daaraan wordt toegevoegd dat in het onderhavige geval de bevoegdheid om te verrekenen is gebaseerd op de PW. Dat de Svb onverschuldigd betaalde bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling verrekent met nog te betalen AIO-aanvulling, is geregeld in artikel 60 en 47b van de PW. In dit geval is het vierde lid van artikel 60 van de PW van toepassing. In dit artikellid is weliswaar een gebonden bevoegdheid tot verrekenen neergelegd, maar – gelet op wat in r.o. 4.6 tot en met 4.8 van de onder 4.3 genoemde uitspraak is overwogen ten aanzien van de gebonden terugvordering van ten onrechte betaald AOW-pensioen – is de Svb ook in dit geval niet verplicht om tot de beslaggrens te verrekenen en mag zij minder verrekenen.
4.5.
Voorts wordt opgemerkt dat de PW, anders dan artikel 24b van de AOW, niet bepaalt dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald. De Regeling is dan ook niet van toepassing als algemeen verbindend voorschrift bij verrekening van terug te betalen AIO-aanvulling met door de Svb te betalen AIO-aanvulling. Op grond van beleidsregel SB1251 past de Svb de Regeling bij uitvoering van de PW naar analogie toe. De Regeling moet daarom voor gevallen als deze worden aangemerkt als een verzameling van beleidsregels in de zin van artikel 4:81 van de Awb.
4.5.1.
Nu het bestreden besluit berust op toepassing van deze beleidsregels, zal de Raad in het licht van de aangevoerde gronden toetsen of deze beleidsregels de rechterlijke toets aan onder meer het motiveringsbeginsel doorstaan.
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat hij maandelijks te weinig overhoudt en dat bij de berekening van de aflossingscapaciteit weer moet worden aangesloten bij de (hogere) bijstandsnorm voor een AOW-gerechtigde. Hierover overweegt de Raad als volgt. Appellant betoogt in de kern dat de beleidsregels die neergelegd zijn in de artikelen 3 of 4, tweede lid, van de Regeling, waaruit volgt dat de volledige aflossingscapaciteit zoals die is geregeld in Rv moet worden gebruikt om te verrekenen, niet moeten worden toegepast. In de uitspraak van 26 januari 2024 [8] is de Raad tot het oordeel gekomen dat voor de categorie personen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, aan het zonder heroverweging in stand blijven van artikel 3 en 4, tweede lid, van de Regeling, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder p, van de Regeling, zodanig ernstige motiveringsgebreken kleven dat deze bepalingen niet als grondslag kunnen dienen voor de bestreden besluiten. Deze conclusie geldt ook in het geval van appellant, waarin deze bepalingen beleidsregels zijn.
4.7.
Zolang de beleidsregels neergelegd in de artikelen 3 en 4, tweede lid, van de Regeling, niet zijn aangepast of in ieder geval de positie van personen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt niet deugdelijk en kenbaar is heroverwogen, zal in gevallen als deze – los van eventuele toepassing van de hardheidsclausule – de toepassing van een beslagvrije voet van 95% met inachtneming van de voor pensioengerechtigden geldende bijstandsnorm de toets van de Raad wel kunnen doorstaan.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Het hoger beroep slaagt. De Raad zal de uitspraak van de rechtbank vernietigen het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en het besluit vernietigen. Voor zover het gaat om de vaststelling van de aflossingscapaciteit beschikt de Raad niet over voldoende gegevens om geheel zelf in de zaak te voorzien. De Raad zal daarom de Svb de opdracht geven een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 14 september 2021, met inachtneming van deze uitspraak.
4.9.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door de Svb te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht in beroep vastgesteld op twee maal € 875,- = € 1.750- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting). De proceskosten in hoger beroep worden vastgesteld op twee maal € 875,- = € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een incidenteel hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting). De proceskosten worden in totaal vastgesteld op € 3.500,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 28 december 2021 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • draagt de Svb op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen tegen het besluit van 14 september 2021, met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen het door de Svb te nemen nieuwe besluit alleen bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 3.500,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en M.A.H. van Dalen-van Bekkum en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2024.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) L.C. van Bentum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:93 Verrekening
1. Verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering geschiedt slechts voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.
(…)
4. De schuldenaar is niet bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn.
(…)
Participatiewet
§ 5.4. Uitvoering Sociale verzekeringsbank
Artikel 47a. Taak Sociale verzekeringsbank
1. De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan:
a. alleenstaanden en alleenstaande ouders die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;
b. gehuwden, van wie beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dan wel van wie één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
2. De artikelen 1 tot en met 6, hoofdstuk 2, met uitzondering van artikel 18, hoofdstuk 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 zijn van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, door de Sociale verzekeringsbank, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.
(…)
§ 2.3. Inlichtingenplicht en afstemming
Artikel 17. Inlichtingenplicht
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. (…)
§ 6.4. Terugvordering
Artikel 58. Terugvordering
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Artikel 60. Besluit tot terugvordering en betaling bestuurlijke boete
1. De persoon van wie kosten van bijstand worden teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor terugvordering op grond van deze paragraaf van belang zijn.
2. Het college kan de kosten van de bijstand, bedoeld in de artikelen 58 en 59 invorderen bij dwangbevel.
3.Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58, met uitzondering van het eerste lid, en 59 worden teruggevorderd algemene bijstand (…) ontvangt, is het college bevoegd tot verrekening van die kosten met die algemene bijstand (…).
4. Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58, eerste lid, worden teruggevorderd dan wel verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete of een eerdere bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in de artikelen 18a, vijfde lid, of 47g, vijfde lid, algemene bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ontvangt, verrekent het college die kosten en bestuurlijke boete met die algemene bijstand of uitkering.
Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen
Artikel 1 Definities
In deze regeling wordt verstaan onder:
(...)
p.
vordering:
a. het bedrag dat wordt teruggevorderd op grond van de artikelen 24 van de AKW, 53 van de Anw, 24 van de AOW, 34 van de IOW, 20 van de TW, 36 van de WW, 3:16 en 3:27 van de WAZO, 2:59 of 3:56 van de Wajong, 63 van de WAZ, 57 van de WAO, 77 van de Wet WIA, of 33 van de ZW;
(…)
q.
aflossingscapaciteit:het deel van het inkomen van de schuldenaar dat met inachtneming van de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, kan worden aangewend voor betaling of verrekening van de vordering;
(…)
Artikel 3 Standaard regeling voor uitstel van betaling
1. Het UWV en de Svb stellen de termijn waarvoor uitstel van betaling wordt verleend, alsmede de daaraan verbonden periodieke betalingen of verrekeningen, vast na overleg met de schuldenaar en met inachtneming van dit artikel, tenzij:
a. de vordering een bestuurlijke boete betreft;
b. de onverschuldigde betaling het gevolg is van een gedraging waarvoor aan de schuldenaar een bestuurlijke boete is opgelegd;
c. de onverschuldigde betaling het gevolg is van een gedraging waarvan het UWV of de Svb aangifte heeft gedaan of waarvan proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden; of
d. de vordering het gevolg is van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting. (…)
2. Het Uwv en de Svb verlenen uitstel van betaling voor ten hoogste 36 maanden. De geldschuld wordt gedurende die periode in termijnen ter hoogte van de volledige aflossingscapaciteit betaald of verrekend.
(…)
7. Indien toepassing van dit artikel tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt kan het UWV of de Svb van het eerste tot en met zesde lid afwijken.
Artikel 4 Regeling voor uitstel van betaling bij schending inlichtingenplicht
1. Het UWV en de Svb stellen in de uitzonderingsgevallen genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdelen a tot en met d, de termijn waarvoor uitstel van betaling wordt verleend, alsmede de daaraan verbonden periodieke betalingen of verrekeningen, vast na overleg met de schuldenaar en met inachtneming van dit artikel.
2. De periodieke betalingen of verrekeningen worden door het UWV en de Svb zodanig vastgesteld dat gebruik wordt gemaakt van de volledige aflossingscapaciteit van de schuldenaar.
(…)
4. Indien de schuldenaar de vordering niet binnen 12 maanden volledig zal kunnen voldoen, wendt hij zijn vermogen aan zodat een zodanig gedeelte van de vordering binnen zes weken, nadat het UWV of de Svb aan de schuldenaar uitstel van betaling heeft verleend, wordt voldaan dat hij de resterende vordering binnen 12 maanden kan voldoen. Indien echter de schuldenaar ten genoegen van het UWV of de Svb zekerheid stelt voor voldoening van de gehele vordering binnen 12 maanden, nadat uitstel van betaling is verleend, behoeft de schuldenaar zijn vermogen niet aan te wenden.
5. Onverminderd het bepaalde in artikel 8 stelt het UWV of de Svb de termijnen waarbinnen wordt verrekend of moet worden betaald vast over een periode van meer dan 12 maanden indien de schuldenaar, ook na aanwending van zijn vermogen, niet in staat is de vordering binnen 12 maanden te voldoen. (..)
6. Artikel 3, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op dit artikel.
SB1251 Termijnen van verrekening en uitstel van betaling
De regeling is niet van toepassing bij besluiten tot terugvordering op grond van de Participatiewet en de Remigratiewet. Voor zover de Svb in dergelijke gevallen een besluit neemt inzake de wijze van terugbetaling hanteert zij daarbij naar analogie de regeling en de hiervoor geformuleerde uitgangspunten voor de toepassing daarvan.

Voetnoten

1.Wet vereenvoudiging beslagvrije voet.
2.Algemene Ouderdomswet.
3.Participatiewet.
4.Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen.
5.