Uitspraak
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Inleiding
WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante had zich op 8 juni 2020 opnieuw ziek gemeld met psychische en fysieke klachten, maar het Uwv weigerde de uitkering op basis van de conclusie dat er geen toegenomen beperkingen waren uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de beëindiging van haar eerdere WIA-uitkering op 27 april 2019. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellante tegen deze weigering ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat de psychische en fysieke beperkingen van appellante niet waren toegenomen in vergelijking met de situatie per 27 april 2019. De Raad volgde de eerdere oordelen van de rechtbank en de verzekeringsarts, die hadden vastgesteld dat er geen nieuwe of aanvullende medische informatie was die de toegenomen beperkingen kon onderbouwen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen, aangezien de medische beoordeling van het Uwv niet ter discussie stond.
De uitspraak bevestigt dat appellante geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat er geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen de gestelde termijn. De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten of het griffierecht terug.