In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand van appellante. Appellante had sinds 1 maart 1997 bijstand ontvangen op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand ingetrokken en teruggevorderd, omdat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat zij op markten had gewerkt en dat zij als gevolmachtigde over de bankrekening van haar moeder kon beschikken. De Raad oordeelde dat appellante geen gegevens had overgelegd die haar recht op bijstand konden onderbouwen, waardoor het college niet kon vaststellen of appellante recht had op bijstand. Appellante betwistte de schending van de inlichtingenverplichting, maar de Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het college de bijstand terecht had ingetrokken en teruggevorderd. De opgelegde boete werd ook in stand gehouden, omdat appellante niet had aangetoond dat zij geen vergoeding voor haar werkzaamheden had ontvangen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.