ECLI:NL:CRVB:2024:2457

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
19/4419 PW-S
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. De verzoekster had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam en verzocht om schadevergoeding omdat de procedure te lang had geduurd. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat er geen aanleiding was om de schadevergoeding te verhogen, aangezien de procedure betrekking had op twee aanvragen die vrijwel aansluitend waren en er geen extra spanning of frustratie was veroorzaakt door het feit dat het om twee aanvragen ging. De Raad kende een schadevergoeding toe van € 2.500,-, gebaseerd op de overschrijding van de redelijke termijn van zes jaar en twee dagen, die eindigde op het moment dat verzoekster een schikking had bereikt. De Staat der Nederlanden werd veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding en ook in de proceskosten van verzoekster, die werden begroot op € 437,50. De uitspraak werd gedaan op 10 december 2024.

Uitspraak

19/4419 PW-S, 19/4420 PW-S
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeksters] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
Datum uitspraak: 10 december 2024
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Naar het oordeel van de Raad is deze termijn geëindigd op het moment dat verzoekster een schikking heeft bereikt. De Raad kent schadevergoeding toe, maar ziet geen reden om de vergoeding te verhogen in verband met het feit dat de procedure over twee verschillende afwijzende besluiten ging, omdat niet aannemelijk is dat dit extra spanning en frustratie heeft veroorzaakt bij verzoekster.

PROCESVERLOOP

Namens verzoekster heeft mr. J.J.E. Stout hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 september 2019, 19/416 en 19/2372. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met een regiebrief van 6 september 2024 heeft de Raad een aantal vragen aan verzoekster en het college gesteld.
Op 25 september 2024 heeft verzoekster verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Naar aanleiding van het verzoek heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
Met een bericht van 27 september 2024 heeft verzoekster gemeld dat zij een schikking heeft bereikt met het college en dat zij daarom het hoger beroep intrekt. Zij heeft wel haar verzoek om schadevergoeding gehandhaafd.
Verzoekster heeft met een bericht van 2 oktober 2024 toestemming gegeven om zonder zitting te beslissen op het verzoek om schadevergoeding. Het college heeft laten weten ook geen behoefte te hebben aan een behandeling van het verzoek ter zitting. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Een rechterlijke procedure moet binnen een redelijke termijn worden afgerond. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. Dit heeft de Raad eerder in een andere uitspraak overwogen. [1] De behandeling in bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden. Zoals de Raad ook eerder in een andere uitspraak heeft overwogen eindigt de redelijke termijn op de datum dat een schikking is bereikt, omdat aangenomen mag worden dat verzoekster vanaf die datum geen spanning en frustratie meer heeft ondervonden als gevolg van de lange duur van de procedure. [2]
1.2.
Deze zaak ging over twee verschillende afwijzingen van aanvragen om bijstand op grond van de Participatiewet. Het bezwaarschrift tegen de eerste afwijzing is op 24 september 2018 door het college ontvangen. Het bezwaarschrift tegen de tweede afwijzing is op 19 november 2018 door het college ontvangen. Er is geen aanleiding om van de termijn van vier jaar af te wijken. Gelet op de datum van de schikking, namelijk 25 september 2024, is de redelijke termijn in beide gevallen overschreden.
1.3.
De Raad ziet geen aanleiding om de hoogte van de schadevergoeding te baseren op twee afzonderlijke overschrijdingen. De beslissingen op bezwaar hebben betrekking op de aanvragen van 14 augustus 2018 en 22 september 2018 die zijn afgewezen bij besluiten van respectievelijk 14 september 2018 en 9 november 2018. Daarmee zagen die twee beslissingen op bezwaar weliswaar niet op dezelfde periode, maar wel op vrijwel aansluitende perioden. Ook de wettelijke en juridische grondslag van de besluiten en in geschil zijnde rechtsvragen waren vrijwel gelijk. De rechtbank en de Raad hebben de zaken gevoegd behandeld en de onderwerpen van de procedures staan in een zo nauw verband met elkaar dat niet aannemelijk is dat extra spanning en frustratie is veroorzaakt door de omstandigheid dat het twee aanvragen betreft. [3] De Raad volstaat dan ook met de vaststelling dat de redelijke termijn van beide procedures is overschreden en sluit voor de hoogte van de schadevergoeding aan bij het eerst ingediende bezwaarschrift.
1.4.
Dit betekent dat vanaf 24 september 2018 tot aan 25 september 2024 zes jaar en twee dagen zijn verstreken. De redelijke termijn is daarom overschreden met twee jaar en een gedeelte van een maand. De vergoeding voor de overschrijding van redelijke termijn moet worden vastgesteld op € 2.500,-. Deze overschrijding heeft in zijn geheel plaats gevonden in de rechterlijke fase, namelijk in hoger beroep. Dit leidt tot een veroordeling ten laste van de Staat.

Conclusie en gevolgen

1.5.
Aan verzoekster wordt een vergoeding van schade toegewezen van € 2.500,-.
2. De Staat wordt veroordeeld in de proceskosten van verzoekster. Die kosten worden begroot op een bedrag van € 437,50 (een punt voor het indienen van het schadeverzoek met een wegingsfactor van 0,5).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan verzoekster van een aanvullende vergoeding van schade tot een bedrag van € 2.500,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2024.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) M. Zwart

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juni 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1254.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1301.