ECLI:NL:CRVB:2024:2405
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- S. Wijna
- J.P. Loof
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag tegemoetkoming loonkosten NOW-1 voor niet-startende onderneming
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-1. De appellant, eigenaar van een lunchroom en chocolaterie, had zijn aanvraag ingediend na het sluiten van zijn vestigingen in 2019 en het starten van een nieuwe onderneming op 1 juni 2019. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had de aanvraag afgewezen omdat het omzetverlies van de appellant lager was dan 20% en het aan hem uitgekeerde voorschot van € 38.286,- teruggevorderd. De minister baseerde zijn beslissing op de referentieperiode van het gehele jaar 2019, terwijl de appellant stelde dat de referentieperiode van 1 juni 2019 tot en met 29 februari 2020 moest worden gehanteerd, omdat hij met een nieuwe onderneming was gestart.
De rechtbank Rotterdam had eerder de afwijzing van de minister in stand gelaten, oordelend dat er geen sprake was van een nieuwe onderneming, maar dat de appellant zijn bedrijf feitelijk had voortgezet. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de minister de referentieperiode correct had toegepast. De Raad oordeelde dat de appellant geen startende onderneming was, omdat zijn onderneming al geregistreerd was bij de Kamer van Koophandel sinds 2013. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor de tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-1 in stand blijft en dat de appellant het voorschot moet terugbetalen. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van een startende onderneming en de toepassing van de referentieperiode in het kader van de NOW-regeling.