ECLI:NL:CRVB:2024:2395

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
23/2305 POL-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang na benoeming in seniorfunctie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de korpschef van politie. De appellant had eerder verzocht om aanmelding voor het overgangsbeleid voor seniorfuncties, maar zijn verzoek was afgewezen. De rechtbank Limburg had het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. De appellant was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep. Tijdens de procedure heeft de appellant echter bekendgemaakt dat hij inmiddels met succes was benoemd in een seniorfunctie, waardoor de Raad zich moest afvragen of er nog procesbelang was bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen procesbelang meer was, omdat de appellant zijn doel al had bereikt door de benoeming. Het hoger beroep werd daarom niet-ontvankelijk verklaard. De Raad besloot dat de appellant geen proceskostenvergoeding zou ontvangen en dat het betaalde griffierecht niet teruggegeven zou worden.

Uitspraak

23/2305 POL-PV
Datum uitspraak: 11 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 juni 2023, 21/1690 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
Zitting hebben: H. Lagas, als voorzitter, en L.M. Tobé en B. Serno, als leden van de meervoudige kamer
Griffier: S.S. Blok
Appellant is verschenen, bijgestaan door A.S.P.A. Coolen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.L. Dijkstra.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

OVERWEGINGEN

1.1.
In de ‘Beleidsregel Overgangsbeleid Loopbaanpad na afronding basisopleiding Allround Politiemedewerker (mbo4)’ (hierna: overgangsbeleid) zijn afspraken gemaakt over overgangsbeleid voor het zittend personeel. Dit overgangsbeleid heeft ten doel om zittende generalisten met het diploma van de basisopleiding tot Allround Politiemedewerker (mbo4) de mogelijkheid te bieden om aangesteld te worden in een seniorfunctie. Zij krijgen eenmalig gedurende een nader te bepalen termijn de mogelijkheid om aan te geven dat zij in aanmerking willen komen voor aanstelling in een seniorfunctie op basis van de beleidsregel.
1.2.
Het overgangsbeleid voorziet erin dat in de periode tot en met 2032 landelijk ieder jaar een jaarlijks vast te stellen aantal ‘n4-generalisten’, in volgorde van meeste politiedienstjaren, wordt aangesteld in een seniorfunctie in het eigen vakgebied, werkterrein en team. Ook volgt uit het overgangsbeleid dat aangemelde n4-generalisten voorrang hebben bij vacatures voor een senior functie. Appellant valt onder de doelgroep van de ‘n4-generalisten’.
1.3.
De aanmeldingstermijn voor het overgangsbeleid liep voor appellant van 1 februari 2020 tot 1 september 2020 via het personeelsadministratiesysteem Youforce. De aanmelding diende te gebeuren via de tegel ‘Aanmelden n-4 generalist’. Appellant had een document geüpload via een andere tegel en was in de veronderstelling dat hij zich hiermee had aangemeld voor het overgangsbeleid. Toen appellant vernam dat de korpschef van hem geen aanmelding voor het overgangsbeleid had ontvangen, was de aanmeldingstermijn verstreken. Appellant heeft verzocht of hij alsnog aangemeld kan worden voor het overgangsbeleid.
1.4.
Bij besluit van 8 december 2020 is dit verzoek afgewezen. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 mei 2021.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens.
4. Appellant heeft in een aanvullend hoger beroepschrift te kennen gegeven dat hij inmiddels met succes gesolliciteerd heeft naar een seniorfunctie en dat hij met ingang van [datum] 2024 benoemd is in deze functie.

Het oordeel van de Raad

5. Gezien de in 4 genoemde benoeming in een seniorfunctie ziet de Raad zich gesteld voor de vraag of appellant procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad [1] is sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Procesbelang kan aanwezig zijn in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
5.2.
Vaststaat dat appellant per [datum] 2024 op eigen kracht is aangesteld in een seniorfunctie. Niet is gebleken dat appellant, indien hij wél was aangemeld en onder de werkingssfeer van het overgangsbeleid zou vallen, eerder in aanmerking was gekomen voor een senior functie. Uit de bevorderingstabel die appellant heeft overgelegd, volgt immers dat hij naar verwachting pas in 2024 in aanmerking was gekomen voor een senior functie. Nu appellant in [maand] 2024 senior is geworden, heeft het resultaat dat appellant kan bereiken met het indienen van dit hoger beroep feitelijk geen betekenis meer. Ook is niet gebleken van schade, nu het verkrijgen van een hogere schaal per [datum] 2024 zou plaatsvinden. Appellant heeft verder nog aangevoerd dat hij in 2022 gesolliciteerd heeft op een senior functie en een voorrangspositie zou hebben gehad, indien hij wel was aangemeld voor het overgangsbeleid. Een voorrangspositie betekent echter niet dat appellant zonder meer aanspraak had kunnen maken op die functie, omdat ook voorrangskandidaten beoordeeld worden op geschiktheid. De omstandigheid dat appellant bij zijn sollicitatie in 2022 mogelijk een betere kans had gehad op een seniorfunctie levert op zichzelf evenmin procesbelang op.
5.3.
Hieruit volgt dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk.
5.4.
Gezien de uitkomst van deze zaak krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend) S.S. Blok (getekend) H. Lagas

Voetnoten

1.Uitspraak van 28 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:380.