ECLI:NL:CRVB:2024:2385

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
22/2293 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over proceskostenvergoeding in Wmo-zaak

In deze zaak gaat het om de vraag of de rechtbank terecht het college van burgemeester en wethouders van Veendam heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene. De rechtbank had het college veroordeeld tot een bedrag van € 1.518,- voor de kosten die de gemachtigde van betrokkene had gemaakt voor het voeren van de procedure in beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat er geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, omdat de gemachtigde van betrokkene, R.J. Kleiweg, niet als professionele rechtsbijstandverlener kan worden aangemerkt. Hij is eigenaar van de instelling voor begeleid en beschermd wonen waar betrokkene verblijft en verleent incidenteel juridische bijstand aan cliënten. De Raad komt tot de conclusie dat de rechtbank het college ten onrechte heeft veroordeeld in de proceskosten. Wel wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de reiskosten van de gemachtigde van betrokkene voor het bijwonen van de zitting in beroep, tot een bedrag van € 15,74. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene.

Uitspraak

22/2293 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 juli 2022, 21/943 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Veendam (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 11 december 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om de vraag of de rechtbank terecht het college heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene vanwege de kosten die de gemachtigde van betrokkene voor het voeren van de procedure in beroep heeft gemaakt. De Raad is van oordeel dat dit niet het geval is, omdat geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

PROCESVERLOOP

Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft R.J. Kleiweg een verweerschrift en stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 november 2024. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Voor betrokkene is verschenen Kleiweg.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met een besluit van 9 juli 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 10 februari 2021, heeft het college de aanvraag van betrokkene voor een maatwerkvoorziening voor diverse woningaanpassingen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Uitspraak van de rechtbank
2. Nadat de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft geschorst heeft het college nader onderzoek laten doen. Het college heeft betrokkene vervolgens in aanmerking gebracht voor een aantal maatwerkvoorzieningen. Aangezien het college in beroep deels is tegemoetgekomen aan betrokkene heeft de rechtbank het college veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.518,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting).
Het standpunt van het college
3. Het college is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Het college heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het college in de proceskosten van betrokkene heeft veroordeeld. De gemachtigde van betrokkene is namelijk geen professionele rechtsbijstandverlener, want hij is eigenaar van de instelling voor begeleid en beschermd wonen waar betrokkene verblijft.

Het oordeel van de Raad

4. Het hoger beroep richt zich alleen tegen de veroordeling van het college in de proceskosten. De Raad beoordeelt of de rechtbank dit terecht heeft gedaan. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die het college heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Alleen de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand komen voor vergoeding in aanmerking. [1] Van beroepsmatig verleende rechtsbijstand is sprake als niet slechts incidenteel rechtshulp wordt verleend en voor die rechtshulp enigerlei vergoeding in rekening wordt gebracht. Dit heeft de Raad eerder geoordeeld. [2]
4.2.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van betrokkene toegelicht dat hij cliënten van de instelling indien nodig ook op juridisch gebied begeleidt. Het gaat dan om juridisch advies en procesbijstand in bezwaar en in beroep. Dit komt hoogstens één keer per jaar voor. Gelet hierop kan de gemachtigde van betrokkene niet worden aangemerkt als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Dit betekent dat de rechtbank het college ten onrechte heeft veroordeeld in de proceskosten wegens verleende rechtsbijstand.
4.3.
De gemachtigde van betrokkene heeft in beroep gevraagd om in aanmerking te komen voor de reiskosten die hij heeft gemaakt om de zitting bij te wonen. Deze reiskosten komen wel voor vergoeding in aanmerking, nu betrokkene zelf niet ter zitting van de rechtbank is verschenen en zich heeft laten vertegenwoordigen door een procesgemachtigde die niet beroepsmatig rechtsbijstand verleent. [3]

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd, voor zover de rechtbank het college heeft veroordeeld in de proceskosten van betrokkene wegens verleende rechtsbijstand voor een bedrag van € 1.518,-. Het college wordt veroordeeld in de reiskosten van gemachtigde van betrokkene voor het bijwonen van de zitting in beroep tot een bedrag van € 15,74.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene voor een bedrag van € 1.518,-;
  • veroordeelt het college in de reiskosten van betrokkene in beroep tot een bedrag van € 15,74.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) I. van der Hout

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 februari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV3971.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 oktober 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1944.