In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Verzoekster had eerder een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen. Na een ongegrond verklaard beroep bij de rechtbank Rotterdam, heeft verzoekster hoger beroep ingesteld en tevens verzocht om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Tijdens de zitting trok verzoekster het hoger beroep in, maar handhaafde het verzoek om schadevergoeding.
De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. De totale duur van de procedure, die meer dan vijf jaar heeft geduurd, overschrijdt de norm van vier jaar voor procedures in drie instanties. De Raad heeft daarbij gekeken naar de complexiteit van de zaak, de behandeling door het bestuursorgaan en de rechter, en het procesgedrag van verzoekster. De overschrijding vond plaats in de rechterlijke fase, wat leidde tot de toekenning van een schadevergoeding van € 2.000,- aan verzoekster, te betalen door de Staat der Nederlanden. Daarnaast zijn de proceskosten vastgesteld op € 875,-.