ECLI:NL:CRVB:2024:2369

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
24/30 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen en verzekeringsstatus over specifieke perioden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de verzekeringsstatus van appellante voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) over de periode van 3 juni 2005 tot en met 31 mei 2006. Appellante, die sinds 3 juni 2005 in België woont, had eerder een besluit ontvangen van de Svb waarin werd gesteld dat zij niet verzekerd was voor de AOW in de betwiste periode. Na het indienen van nieuwe bewijsstukken door appellante, heeft de Svb haar alsnog verzekerd geacht voor de AOW over deze periode. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep gegrond verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat appellante wel verzekerd is voor de AOW over de periode van 3 juni 2005 tot en met 31 mei 2006. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de Svb te veroordelen in de proceskosten, omdat appellante de nieuwe stukken pas in hoger beroep had ingediend. Wel heeft de Raad bepaald dat de Svb het griffierecht van appellante dient te vergoeden.

Uitspraak

24/30 AOW
Datum uitspraak: 5 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 november 2023, 23/3772 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], België (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
In deze zaak heeft de Svb op grond van nieuwe bewijsstukken van appellante haar over de periode in geschil alsnog verzekerd geacht voor de AOW. Er bestaat geen aanleiding om de Svb te veroordelen in de proceskosten.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.P.H.J. Hermans, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 oktober 2024. Appellante en haar gemachtigde zijn met bericht niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is geboren in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit. Sinds 3 juni 2005 woont zij in België. Op 13 oktober 2022 heeft appellante een pensioenoverzicht aangevraagd bij de Svb. Met een besluit van 22 december 2022 heeft de Svb haar laten weten dat zij niet voor de AOW [1] verzekerd is geweest in de periodes van 3 juni 2005 tot en met 31 mei 2006 en van 1 juli 2006 tot en met 31 augustus 2011. In een besluit op bezwaar van 3 mei 2023 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar gegrond verklaard en de nietverzekerde tijdvakken vastgesteld op de periode van 3 juni 2005 tot en met 31 mei 2006 en van 1 juli 2010 tot en met 30 november 2010. Ook zijn de kosten van bezwaar vergoed.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat alleen de periode van 3 juni 2005 tot en met 31 mei 2006 door appellante wordt bestreden.
Het standpunt van partijen
3.1.
Appellante wil ook verzekerd worden geacht over de periode van 3 juni 2005 tot en met 31 mei 2006 en vindt dat de Svb in de proceskosten dient te worden veroordeeld.
3.2.
De Svb heeft naar aanleiding van in hoger beroep door appellante ingebrachte stukken appellante alsnog verzekerd geacht over de periode van 3 juni 2005 tot en met 31 mei 2006. De Svb vindt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, omdat de bewijsstukken niet eerder door appellante zijn overgelegd.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat appellante ook verzekerd dient te worden geacht over de periode van 3 juni 2005 tot en met 31 mei 2006. Zoals ter zitting is besproken, zal de Raad zelf in de zaak voorzien door vast te stellen dat appellante ook over deze periode verzekerd is voor de AOW.

Conclusie en gevolgen

4.2.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen voor zover appellante niet verzekerd is geacht over de periode van 3 juni 2005 tot en met
31 mei 2006 en vaststellen dat appellante over deze periode wel verzekerd is voor de AOW.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling van de Svb in de proceskosten die appellante in beroep en in hoger beroep heeft gemaakt. Indien appellante tijdig de nieuwe stukken had ingebracht en niet pas in hoger beroep, had dit meteen tot een juiste besluitvorming kunnen leiden. Het is dan ook aan appellante te wijten dat zij procedures voor de rechtbank en de Raad heeft moeten voeren. Van kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, zoals bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, [2] is dan ook geen sprake. [3] Omdat het hoger beroep slaagt, krijgt appellante wel een vergoeding voor het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 3 mei 2023 voor zover appellante niet verzekerd is geacht voor de AOW over de periode van 3 juni 2005 tot en met 31 mei 2006;
  • stelt vast dat appellante over de periode van 3 juni 2005 tot en met 31 mei 2006 wel verzekerd is voor de AOW en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de Svb het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 188,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en Y. Sneevliet en A. van Gijzen als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2024.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Algemene wet bestuursrecht.