ECLI:NL:CRVB:2024:2344

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
24/1069 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 10 februari 2022 door het Uwv

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uwv op 10 februari 2022 op 38,13%. Appellant is van mening dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 30 oktober 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. G.J. Mulder, en het Uwv werd vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 april 2024 bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed heeft gemotiveerd waarom er geen aanvullende beperkingen moesten worden aangenomen. De Raad onderschrijft deze overwegingen en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, wat betekent dat de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 38,13% gehandhaafd blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

24/1069 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 april 2024, 22/3742 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 11 december 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 10 februari 2022 heeft vastgesteld op 38,13%. Volgens appellant heeft hij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Hij kan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G.J. Mulder, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 oktober 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Mulder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer. Als tolk was F. El Handouni aanwezig.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als medewerker textielreiniging voor 38,5 uur per week. Met ingang van 30 december 2008 is aan hem een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 30 maart 2010 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij appellant onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
Appellant heeft zich op 3 juni 2021 bij het Uwv gemeld met toegenomen medische klachten met ingang van 1 juni 2021 en verzocht om toekenning van een IVA-uitkering. In dit verband heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 januari 2022. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 38,73%. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 10 februari 2022 meegedeeld dat hij 38,73% arbeidsongeschikt is en zijn restverdiencapaciteit € 1.216,91 per maand bedraagt. Het Uwv heeft de WGAloonaanvullingsuitkering van appellant voor een periode van 24 maanden onveranderd voortgezet en heeft aangekondigd dat ingaande 1 maart 2024 een inkomenseis van kracht zal zijn.
1.3.
Bij besluit van 18 juli 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de restverdiencapaciteit gewijzigd naar € 1.228,88 per maand en de mate van arbeidsongeschiktheid aangepast naar 38,13%. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de belastbaarheid van appellant opnieuw neergelegd in een FML van 20 mei 2022 en daarbij enkele aanvullende beperkingen aangenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft enkele functies laten vervallen en een nieuwe functie geselecteerd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed heeft gemotiveerd waarom er niet meer beperkingen dienen te worden aangenomen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt uit de recente informatie van de longarts dat nog steeds sprake is van COPD GOLD klasse II, een matige vorm van COPD, en dat de gemeten waarden van de longen weliswaar iets zijn afgenomen ten opzichte van 2020 maar dat dit niet veel is. Er zijn voor de COPDklachten voldoende beperkingen in de FML opgenomen, bijvoorbeeld voor tillen, dragen, duwen, trekken, lang lopen, traplopen, klimmen en werken in warme en vochtige omgevingen. De urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep buiten het verzekeringsgeneeskundig protocol voor COPD om, in stand gelaten. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er vanuit is gegaan dat de klachten van appellant chronisch van aard zijn. Van een progressief ziektebeeld waarmee de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen of onvoldoende rekening heeft gehouden, is geen sprake. Verder heeft zij in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitgelegd dat er geen beperkingen meer worden aangenomen in rubriek 1, omdat de verslavingsproblematiek niet langer aan de orde is. Tevens zijn de rugklachten van appellant volgens hem volstrekt aspecifiek gebleken.
2.2.
De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een zorgvuldig onderzoek heeft verricht, voldoende heeft gemotiveerd dat appellant voldoet aan opleidingsniveau 2 en de geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat in het rapport van een arbeidsdeskundige, dat in het kader van de beoordeling per einde wachttijd is opgemaakt, vermeld staat dat appellant op zijn veertiende naar Nederland is gekomen en zijn lagere schoolopleiding in Marokko heeft gedaan. Pas ter zitting van de rechtbank heeft appellant voor het eerst aangevoerd dat hij hooguit drie jaar basisonderwijs heeft genoten. Bij bevraging door de rechtbank heeft appellant hiervoor geen duidelijke reden gegeven en evenmin gezegd van wanneer tot wanneer hij dit basisonderwijs heeft gevolgd. De rechtbank heeft de schriftelijke vragen meegewogen, die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar aanleiding van de behandeling ter zitting bij de rechtbank aan appellant over zijn opleidingsniveau heeft gesteld, alsmede de reactie daarop van appellant. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat, ook áls zij uitgaat van het volgen van slechts enkele jaren basisonderwijs in Marokko, de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het opleidingsniveau van appellant op 2 heeft mogen vaststellen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 7 mei 2021 [1] kan aan een bepaald opleidingsniveau worden voldaan door een combinatie van opleiding en werkervaring, aldus de rechtbank. Zij heeft ermee rekening gehouden dat appellant een inburgeringscursus in Nederland en een jaar LTS heeft gevolgd. Tevens heeft hij tien maanden schoonmaakwerkzaamheden, drie jaar vrijwilligerswerk, twee jaar werkzaamheden in een drukkerij en werkzaamheden als magazijnmedewerker verricht.
2.3.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat appellant analfabeet is. Op een formulier “vragenlijst Ziekte en re-integratie” van 28 september 2007 is door of namens appellant ingevuld dat zijn leesvaardigheid van het Nederlands redelijk is. Ter zitting heeft hij gezegd dat hij een beetje kan lezen, maar niet kan schrijven. In een kliniek heeft hij geoefend met Nederlands schrijven, maar dat gaat nog niet soepel en hij begrijpt het lezen ook niet altijd. Bovendien strookt analfabetisme niet met het volgens van een aantal jaren basisonderwijs, de inburgeringscursus en het jaar LTS, aldus de rechtbank. Tot slot heeft de rechtbank in verband met de laaggeletterdheid van appellant overwogen dat de werkzaamheden in de functie van huishoudelijk medewerker volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen schrijf- of leesvaardigheden vereisen. Ook kan appellant in staat worden geacht tot het volgen van de SVS basisopleiding schoonmaken omdat lezen en schrijven daarbij op zeer basaal niveau nodig is en het examen mondeling wordt afgenomen. De rechtbank heeft appellant in de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen in staat geacht om werkzaamheden op een checklist af te tekenen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de aangenomen belastbaarheid niet goed heeft onderbouwd en onvoldoende beperkingen heeft aangenomen. Volgens hem is de COPD een progressief ziektebeeld en heeft de longarts vastgesteld dat zijn waarden zijn verslechterd. Appellant heeft een brief van de longarts van 4 oktober 2024 ingediend. Daarnaast heeft appellant gesteld dat de functies niet passend zijn in verband met het gevraagde opleidingsniveau. Appellant heeft gesteld dat hij analfabeet is en een bewindvoerder heeft, omdat hij niet in staat is brieven te lezen en een administratie te voeren. Mensen met analfabetisme doen zich al dan niet uit schaamte beter voor dan de werkelijkheid. De rechtbank heeft teveel waarde gehecht aan wat hij ter zitting heeft gezegd. Ter zitting bij de Raad heeft appellant verklaard dat hij in Marokko niet naar school is geweest, maar naar de moskee, waar hij de Koran las. Tot slot heeft hij verwezen naar de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid per 10 februari 2022 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek en er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De overwegingen die aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. De brief van de longarts van 4 oktober 2024 werpt hier geen ander licht op, nu deze geen informatie bevat die ziet op de situatie rond de datum in geding.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een zorgvuldig onderzoek heeft verricht en afdoende heeft gemotiveerd dat appellant opleidingsniveau 2 heeft en de geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn, waarbij tevens voldoende tegemoet wordt gekomen aan de laaggeletterdheid van appellant. De overwegingen die aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hieraan wordt toegevoegd dat de rechtbank bij haar overwegingen meer feiten heeft betrokken dan alleen de toelichting van appellant ter zitting. Appellant heeft zijn arbeidskundige gronden in hoger beroep niet met objectieve gegevens onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 10 februari 2022 op 38,13% in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024.
(getekend) E. Dijt
(getekend) D. Schaap

Voetnoten

1.CRvB 7 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1120.