ECLI:NL:CRVB:2024:2338

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
23/2270 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van persoonsgebonden budget na opzettelijke verstrekking van onjuiste gegevens

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt geoordeeld over de intrekking en terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellante was verstrekt. Appellante ontving van 31 augustus 2015 tot 30 december 2019 een maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Na een melding van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) startte het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam een onderzoek, waaruit bleek dat appellante opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens had verstrekt. Het college besloot op 20 oktober 2021 het pgb voor de periode van 1 juli 2018 tot en met 29 december 2019 in te trekken en vorderde een bedrag van € 2.987,62 terug.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, waarop appellante in hoger beroep ging. De Raad oordeelt dat het college terecht het pgb heeft ingetrokken en het terugvorderingsbedrag niet hoefde te matigen. Appellante had niet aangetoond dat zij na 1 juli 2018 nog ondersteuning had ontvangen, en het college had goede redenen om aan te nemen dat appellante opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

23/2270 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2023, 22/3746 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 28 november 2024
SAMENVATTING
In deze uitspraak oordeelt de Raad dat het college een besluit over een verstrekte maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb heeft mogen intrekken en de geldswaarde van het ten onrechte genoten pgb heeft mogen terugvorderen. Niet in geschil is dat appellante onjuiste gegevens heeft verstrekt. Daardoor is het pgb ten onrechte verstrekt. Het college heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat sprake was van opzet. Het college hoefde geen aanleiding te zien om het terug te vorderen bedrag te matigen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 oktober 2024. Voor appellante is mr. Berendse-de Gruijl verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Hielkema en mr. S.L. Klein Breteler.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1946, ontving over de periode 31 augustus 2015 tot 30 december 2019 een maatwerkvoorziening ondersteuning en regie bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
1.2.
Naar aanleiding van een melding van de Svb is het college een onderzoek gestart. In het kader van dat onderzoek zijn twee toezichthouders van het college bij appellante op huisbezoek geweest en is administratief onderzoek gedaan.
1.3.
Met een besluit van 20 oktober 2021, gehandhaafd met een besluit van 5 juli 2022 (bestreden besluit), heeft het college – voor zover hier van belang – het pgb voor de periode 1 juli 2018 tot en met 29 december 2019 ingetrokken en een bedrag van € 2.987,62 bij appellante teruggevorderd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat uit het onderzoek is gebleken dat appellante opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt. Appellante heeft niet gemeld dat X, waar zij een zorgovereenkomst mee had gesloten, sinds 1 juli 2018 geen ondersteuning meer leverde. Daarnaast heeft appellante via een wijzigingsformulier het rekeningnummer van X gewijzigd in een rekeningnummer op naam van haar en haar zoon, waardoor na 1 juli 2018 het pgb op een rekening van appellante werd uitbetaald.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college het pgb intrekken en terugvorderen en hoefde het college ook geen aanleiding te zien om het terugvorderingsbedrag te matigen.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij haar pgb zou moeten behouden, omdat zij ook na 1 juli 2018 ondersteuning heeft gekregen, al werd die ondersteuning niet verleend door X. Verder heeft appellante aangevoerd dat het nooit haar intentie is geweest om onjuiste of onvolledige gegevens te verstrekken. Als appellante niet wordt gevolgd in haar standpunt dan moet de terugvordering worden gematigd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Gelet op wat in hoger beroep is aangevoerd spitst het geschil zich toe op de vraag of het college het pgb van appellante heeft mogen intrekken en terugvorderen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante onjuiste gegevens heeft verstrekt. Net als in beroep heeft appellante in hoger beroep haar stelling dat zij na 1 juli 2018 ondersteuning heeft ontvangen op geen enkele wijze met concrete en objectieve informatie onderbouwd.
4.3.
Het college heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat appellante opzettelijk onjuiste gegevens heeft verstrekt. Appellante heeft immers op de door haar ingediende wijzigingsformulieren steeds vermeld dat X de ondersteuning verleende, terwijl niet in geschil is dat X sinds 1 juli 2018 geen ondersteuning meer verleende. Ook heeft appellante het rekeningnummer van X gewijzigd in een rekeningnummer op naam van haar en haar zoon waardoor het pgb op haar eigen rekening werd uitbetaald. Niet valt in te zien dat dit anders dan willens en wetens kan zijn gebeurd.
4.3.1.
Anders dan appellante betoogt hoefde het college geen aanleiding te zien om het terug te vorderen bedrag te matigen. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat een matiging niet snel voor de hand ligt onder omstandigheden als hier aan de orde. Appellante heeft niets aangevoerd dat erop wijst dat de terugvordering onevenredige gevolgen voor haar heeft. Bovendien heeft het college ter zitting nogmaals te kennen gegeven dat een betalingsregeling kan worden getroffen.
4.4.
Dit betekent dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college het pgb over voorgenoemde periode mocht intrekken en terugvorderen.
Conclusie en gevolgen
4.5.
Uit wat onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins als voorzitter en A. van Gijzen en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) R.R. Olde Engberink

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 2.3.10
1. Het college kan een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:
a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,
(…).
Artikel 2.4.1
1. Indien het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 met toepassing van artikel 2.3.10, onderdeel a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en van degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.
(…).