Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
Centrale Raad van Beroep
In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt geoordeeld over de intrekking en terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellante was verstrekt. Appellante ontving van 31 augustus 2015 tot 30 december 2019 een maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Na een melding van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) startte het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam een onderzoek, waaruit bleek dat appellante opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens had verstrekt. Het college besloot op 20 oktober 2021 het pgb voor de periode van 1 juli 2018 tot en met 29 december 2019 in te trekken en vorderde een bedrag van € 2.987,62 terug.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, waarop appellante in hoger beroep ging. De Raad oordeelt dat het college terecht het pgb heeft ingetrokken en het terugvorderingsbedrag niet hoefde te matigen. Appellante had niet aangetoond dat zij na 1 juli 2018 nog ondersteuning had ontvangen, en het college had goede redenen om aan te nemen dat appellante opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.