ECLI:NL:CRVB:2024:2335

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
22/2121 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afkeuring zorgovereenkomst en de definitie van zorgaanbieder onder de Wet langdurige zorg

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2024, wordt geoordeeld dat het zorgkantoor de zorgovereenkomst tussen appellant en de zorgaanbieder terecht heeft afgekeurd. Appellant had een indicatie voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) en had een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen. Hij sloot een zorgovereenkomst met een zorgaanbieder, maar het zorgkantoor stelde vast dat deze partij geen zorgaanbieder is in de zin van de Wlz, omdat zij geen zorg verleent maar anderen inschakelt om dat te doen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het zorgkantoor ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat de zorgovereenkomst op goede gronden is afgekeurd, omdat de zorgaanbieder niet voldoet aan de wettelijke definitie van een zorgaanbieder. De Raad wijst erop dat voor de status van zorgaanbieder vereist is dat de zorgverlener zelf zorg verleent, wat in dit geval niet het geval was. Hierdoor blijft het bestreden besluit in stand en krijgt appellant geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/2121 WLZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 mei 2022, 21/1755 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Zorgkantoor Menzis (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 28 november 2024
SAMENVATTING
In deze uitspraak oordeelt de Raad dat het zorgkantoor de zorgovereenkomst mocht afkeuren, omdat de partij waarmee appellant een zorgovereenkomst heeft gesloten geen zorgaanbieder is in de zin van de Wlz.

PROCESVERLOOP

Namens appellant, wettelijk vertegenwoordigd door zijn curator, en [naam] , handelend onder de naam [naam zorgaanbieder] Zorg, heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 oktober 2024. Voor appellant en [naam] is mr. Akkaya verschenen. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. de Jong.
Ter zitting heeft mr. Akkaya het hoger beroep van [naam] ingetrokken.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft een indicatie voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz). Met een besluit van 27 januari 2021 heeft het zorgkantoor aan appellant een persoonsgebonden budget (pgb) verleend voor het jaar 2021. Om met dit pgb zorg te kunnen inkopen heeft appellant met [naam zorgaanbieder] ([naam zorgaanbieder]) een zorgovereenkomst gesloten.
1.2.
Met een besluit van 10 februari 2021, gehandhaafd met een besluit van 2 september 2021 (bestreden besluit), heeft het zorgkantoor de zorgovereenkomst afgekeurd. Hieraan heeft het zorgkantoor ten grondslag gelegd dat [naam zorgaanbieder] geen zorgaanbieder is in de zin van de Wlz, omdat [naam zorgaanbieder] zelf geen zorg verleent aan appellant, maar anderen inschakelt om die zorg te verlenen.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft – voor zover hier van belang – het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het zorgkantoor de zorgovereenkomst tussen appellant en [naam zorgaanbieder] op goede gronden heeft afgekeurd, omdat [naam zorgaanbieder] geen zorgaanbieder is in de zin van de Wlz.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat [naam zorgaanbieder] een zorgaanbieder is in de zin van de Wlz, omdat [naam zorgaanbieder] de zorg voor appellant heeft geregeld en ook zelf zorg heeft verleend.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het zorgkantoor de zorgovereenkomst mocht afkeuren omdat [naam zorgaanbieder] geen zorgaanbieder is in de zin van de Wlz. Op basis van artikel 1.1.1 van de Wlz is een zorgaanbieder een zorginstelling of een solistisch werkende zorgverlener. Niet in geschil is dat [naam zorgaanbieder] geen zorginstelling is. Het zorgkantoor heeft op goede gronden aangenomen dat [naam zorgaanbieder] ook geen solistisch werkende zorgverlener is. Uit de stukken blijkt dat is overeengekomen dat [naam zorgaanbieder] niet zelf de zorg verleent maar anderen inschakelt om zorg te verlenen. Nu bij de beoordeling van de zorgovereenkomst moet worden uitgegaan van de zorg die op papier is overeengekomen kan de in hoger beroep ingenomen, maar niet onderbouwde, stelling dat [naam zorgaanbieder] ook zelf zorg heeft verleend, appellant niet baten. Verder is van belang dat in de memorie van toelichting bij de Wlz is opgenomen dat iemand persoonlijk beroepsmatig zorg moet verlenen om als solistisch werkende zorgverlener aangemerkt te kunnen worden. [1] Hieruit volgt dat degene die middels anderen zorg verleent, zoals [naam zorgaanbieder], geen solistisch werkende zorgverlener is in de zin van de Wlz.

Conclusie en gevolgen

4.2.
Uit wat onder 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins als voorzitter en A. van Gijzen en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) R.R. Olde Engberink

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Wet langdurige zorg
Artikel 1.1.1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
- instelling:
1°. een organisatorisch verband dat zorg verleent;
2°. een organisatorisch verband dat gevestigd is buiten het grondgebied van het Europese deel van Nederland en overeenkomstig de daar geldende wetgeving rechtmatig gezondheidszorg verstrekt als bedoeld bij of krachtens artikel 3.1.1;
(…)
- solistisch werkende zorgverlener: een zorgverlener die, anders dan in dienst of onmiddellijk of middellijk in opdracht van een instelling beroepsmatig zorg verleent;
(…)
- zorgaanbieder: een instelling dan wel een solistisch werkende zorgverlener;
(…)
- zorgverlener: een natuurlijke persoon die in persoon beroepsmatig zorg verleent;
(…)
Besluit langdurige zorg
Artikel 3.6.4
1. De verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met iedere zorgaanbieder of mantelzorger die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget zorg wenst te laten verlenen.
(…)
Regeling langdurige zorg
Artikel 5.16
1. De verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met iedere zorgaanbieder of mantelzorger die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget zorg laat verlenen, behalve voor zover reeds vervoer bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet van die zorgaanbieder of mantelzorger is betrokken.
(…)

Voetnoten

1.