ECLI:NL:CRVB:2024:2304
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een starterskrediet aan een appellant met een Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een starterskrediet toe te kennen. Appellant, die sinds 8 juli 2009 een Wajong-uitkering ontvangt, had in 2019 een aanvraag ingediend voor een starterskrediet om een bedrijf op te starten dat juridisch advies zou bieden. Het Uwv heeft deze aanvraag in 2020 afgewezen, onder andere vanwege de schulden van appellant en de conclusie dat hij niet geschikt was voor zelfstandig juridisch werk, gebaseerd op een Functionele mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk, omdat hij het griffierecht niet had betaald. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak op 24 oktober 2024 behandeld, waarbij appellant zelf aanwezig was en het Uwv vertegenwoordigd werd door mr. P.C.P. Veldman. De Raad oordeelde dat het Uwv in redelijkheid de aanvraag om een starterskrediet heeft kunnen afwijzen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde toe dat de beoordeling van de geschiktheid van appellant voor zelfstandig werk een discretionaire bevoegdheid van het Uwv is, die slechts terughoudend kan worden getoetst door de rechter. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de eerdere afwijzing zouden kunnen ondermijnen. De Raad concludeerde dat de rechtbank de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding terecht heeft afgewezen en bevestigde de aangevallen uitspraak.