ECLI:NL:CRVB:2024:2298

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
24/166 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens gebrek aan toegenomen beperkingen binnen vijf jaar na eerdere afwijzing

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante heeft zich ziekgemeld op 25 mei 2011 en heeft na afloop van de wachttijd op 10 september 2014 een WGA-uitkering geweigerd gekregen. In 2018 meldde zij toegenomen klachten, maar het Uwv concludeerde dat er geen toegenomen beperkingen waren die recht gaven op een WIA-uitkering. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen zijn toegenomen, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad volgt de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen de relevante periode. De rechtbank had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Raad bevestigt de beslissing van het Uwv. De Raad concludeert dat appellante niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering en dat de eerdere afwijzing in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

24/166 WIA
Datum uitspraak: 4 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2023, 23/3822 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante geen WIAuitkering heeft toegekend, omdat bij appellante geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 10 september 2014 in de zin van artikel 55, eerste lid, onder b, sub 1, van de Wet WIA. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen door haar fysieke en psychische klachten, dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 oktober 2024. Voor appellante is mr. Wolter verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als voorschool leidster voor 20 uur per week. Op 25 mei 2011 heeft zij zich ziekgemeld met fysieke klachten. Bij besluit van 2 september 2014 heeft het Uwv appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 10 september 2014 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd.
1.2.
Na een melding van appellante op 9 november 2018 dat zij vanwege toegenomen klachten door de dunne vezelneuropathie toegenomen arbeidsongeschikt is, heeft de verzekeringsarts in een rapport van 15 december 2018 vastgesteld dat appellante toegenomen beperkingen had door dezelfde ziekteoorzaak. Deze beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 december 2018. De arbeidsdeskundige heeft in een rapport van 10 januari 2019 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 26,33%. Het Uwv heeft bij besluit van 11 januari 2019 geweigerd om per 13 november 2018 aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen omdat appellante meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Dit besluit is na bezwaar in rechte komen vast te staan.
1.3.
Appellante heeft zich op 9 september 2022 opnieuw bij het Uwv gemeld met toegenomen klachten. Bij besluit van 2 januari 2023 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een WIAuitkering toe te kennen omdat de WIA-aanvraag van appellante langer dan vijf jaar geleden is afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 25 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat in de door appellante overgelegde stukken geen steun te vinden is voor een toename van de klachten van appellante voorafgaand aan het verstrijken van de in artikel 55 van de Wet WIA bedoelde vijfjaarstermijn die eindigt op 9 september 2019.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat nog ter beoordeling voorligt de periode van 13 november 2018 tot en met 9 september 2019 en dat het op de weg van het Uwv lag om de door appellante overgelegde medische stukken voor te leggen aan een verzekeringsarts. Het Uwv heeft tijdens de beroepsprocedure alsnog de verzekeringsarts bezwaar en beroep laten beoordelen of appellante voor het eindigen van de vijfjaarstermijn toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak had. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 8 september 2023 per medisch overgelegd document inzichtelijk gemotiveerd waarom de inhoud daarvan niet leidt tot toegenomen beperkingen in de periode van 13 november 2018 tot en met 9 september 2019 uit dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank kan deze motivering volgen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor twijfel aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en heeft daarom de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de toename van haar beperkingen wordt onderschreven door de beoordeling in 2018 waarbij is vastgesteld dat zij toegenomen arbeidsongeschikt was vergeleken met de WIA-beoordeling per 10 september 2014. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat het beloop van de aanwezige dunne vezelneuropathie progressief is, zoals ook blijkt uit de beoordeling in 2018. Appellante bemerkt daarnaast een toename van gewrichtspijn en psychische klachten. Zij was in de periode van november 2018 tot en met september 2019 dan ook meer beperkt dan is aangenomen in de in 2018 opgestelde FML. Verder had de verzekeringsarts per 9 september 2019 een nieuwe FML moeten opstellen en had aan de hand daarvan een nieuw arbeidskundig onderzoek moeten plaatsvinden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering een WIA-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 55, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wet WIA, de zogenoemde Amber-bepaling, ontstaat het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, als hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de in artikel 54, tweede lid, bedoelde dag en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
4.2.
Ter beoordeling staat de vraag of sprake is van toegenomen beperkingen in de periode 13 november 2018 tot en met 9 september 2019 uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor beperkingen zijn aangenomen ten tijde van de WIA-beoordeling per 10 september 2014. [1]
Medische beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De beroepsgrond dat sprake is van een toename van de beperkingen in de hier te beoordelen periode, slaagt niet.
4.4.
Wat appellante in hoger beroep onder verwijzing naar door haar in bezwaar overgelegde medische informatie heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 september 2023 gemotiveerd dat in de periode van 13 november 2018 tot en met 9 september 2019 sprake was van een (verdere) toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat hij hiertoe onvoldoende aanwijzingen heeft gezien in de episodelijst van de huisarts. Daarin komen twee nieuwe ziektebeelden naar voren, de AC artrose en het restless legs-syndroom, waarvoor appellante niet verzekerd is. Daarnaast worden symptomen benoemd zoals een angstig/nerveus en gespannen gevoel en symptomen van meerdere/niet-gespecificeerde gewrichten waar in de beoordelingen in 2014 en 2018 al rekening mee is gehouden. Hij heeft wel uit de brief van de neuroloog van 21 september 2020 kunnen afleiden dat appellante meer klachten ervaart vanuit de dunne vezelneuropathie. Hij heeft toegelicht dat dit ook plausibel is, gezien het beloop van dunne vezelneuropathie meestal langzaam progressief is maar dat deze informatie ruim buiten de verzekerde periode, die liep tot en met 9 september 2019, valt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat hij uit de brief van de neuroloog ook niet heeft kunnen afleiden dat appellante deze klachten al in 2018/2019 ervoer, bovendien hield de FML uit 2018 al ruimschoots rekening met dit ziektebeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom de FML van 14 september 2018 ook van toepassing verklaard op de periode van 13 november 2018 tot en met 9 september 2019
.De Raad heeft in het dossier geen aanknopingspunten kunnen vinden om te oordelen dat sprake was van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Appellante heeft haar stelling dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, niet met objectiveerbare gegevens onderbouwd. Omdat geen sprake is van toegenomen beperkingen bestond, anders dan appellante heeft betoogd, geen aanleiding om een nieuwe FML op te stellen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) D. Schaap

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 31 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1683.