In deze zaak gaat het om de weigering van de Ziektewet (ZW)-uitkering aan appellant, die zelf ontslag heeft genomen tijdens ziekte. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht een maatregel van blijvend gehele weigering van de ZW-uitkering heeft opgelegd, omdat appellant een benadelingshandeling heeft gepleegd door zijn recht op loon prijs te geven. Appellant had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en heeft op 30 september 2022 ontslag genomen, terwijl hij zich op 18 januari 2023 ziek meldde. Het Uwv heeft de uitkering met een maatregel van blijvend gehele weigering toegekend, wat appellant betwistte. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelt dat de weigering van de uitkering moet worden beperkt tot de periode van 1 oktober 2022 tot 1 maart 2023, de einddatum van de arbeidsovereenkomst. Appellant heeft recht op nabetaling van ziekengeld en proceskosten. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en bevestigt de weigering van de uitkering voor de genoemde periode, maar oordeelt dat appellant vanaf 1 maart 2023 recht heeft op uitbetaling van de ZW-uitkering, mits aan de voorwaarden is voldaan. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente en proceskosten.