ECLI:NL:CRVB:2024:2285

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
22/2355 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 21 juli 2017, geregistreerd onder nummer 17/444 WAO. Het verzoeker, die in Marokko woont, had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, maar dit was niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Na een ongegrond verklaard verzet tegen deze uitspraak, heeft verzoeker op 1 februari 2022 verzocht om herziening van de uitspraak van 21 juli 2017. De Raad heeft verzoeker erop gewezen dat herziening alleen mogelijk is onder strikte voorwaarden, zoals vastgelegd in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeker stelde dat hij de uitspraak van 12 april 2018 nooit had ontvangen en diende nadere brieven in. De zaak werd behandeld op zittingen op 16 mei 2024 en 23 oktober 2024, maar verzoeker was beide keren niet verschenen. De Raad concludeerde dat het verzoek om herziening onredelijk laat was ingediend, aangezien er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren gesteld en het verzoek meer dan een jaar na de openbaarmaking van de eerdere uitspraak was ingediend. Daarom werd het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22/2355 WAO
Datum uitspraak: 4 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 21 juli 2017, 17/444
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] , Marokko (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

In de uitspraak van 21 juli 2017, 17/444 WAO, is het hoger beroep van verzoeker tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2016 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Dit betekent dat het hoger beroep niet in behandeling kon worden genomen.
Tegen deze uitspraak is verzet gedaan. In de uitspraak van de Raad van 12 april 2018, 17/444V is het verzet ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft bij brief van 1 februari 2022 verzocht om herziening van de uitspraak met registratienummer 17/444.
Bij brief van 18 mei 2022 is appellant erop gewezen dat met de uitspraak van 12 april 2018, 17/444-V, een onherroepelijke uitspraak is gedaan en dat herziening van een uitspraak slechts mogelijk is indien voldaan wordt aan de voorwaarden in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Appellant heeft bij brief van 17 juni 2022 vermeld dat hij de uitspraak van 12 april 2018 nooit heeft ontvangen.
Het Uwv heeft op dit verzoek om herziening gereageerd.
Verzoeker heeft nadere brieven ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 16 mei 2024. Partijen zijn niet verschenen.
Bij brief van 24 mei 2024 heeft appellant medegedeeld dat hij de kennisgeving van de zitting van 16 mei 2024 na 16 mei 2024 heeft ontvangen.
De Raad heeft het onderzoek heropend en heeft een nieuwe zitting gepland op 23 oktober 2024. Aan appellant is bij brief van 3 juli 2024 een kennisgeving voor de zitting van 23 oktober 2024 gezonden.
Appellant heeft bij brief van 29 juli 2024 nadere gronden voor zijn verzoek ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 23 oktober 2024. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Omdat appellant niet op de hoogte was van de uitspraak van 12 april 2018, gaat de Raad ervan uit dat appellant het verzoek om herziening heeft gericht op de uitspraak van 21 juli 2017, 17/444.
Het verzoek om herziening van de uitspraak van 21 juli 2017
2.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren ze bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraken van de Raad van 20 maart 2015 [1] en van 21 november 2017 [2] ) geldt dat van degene die herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend verzoek om herziening moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.3.
Een verzoek om herziening wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, als het verzoek is ingediend meer dan één jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten of omstandigheden dan wel, indien geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld, na de openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
2.4.
De hiervoor in 2.3 geformuleerde regel geldt niet voor het indienen van een verzoek om herziening van een uitspraak over een bestuurlijke boete. Een dergelijk verzoek is niet aan de in 2.3 vermelde termijn van één jaar gebonden.
2.5.
In deze zaak, die geen betrekking heeft op een uitspraak over een bestuurlijke boete, zijn bij het herzieningsverzoek van 1 februari 2022 geen nova gesteld en is het herzieningsverzoek van meer dan één jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak op 17 juli 2017 waarvan herziening wordt verzocht ingediend. Daarom moet worden geoordeeld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend. Het verzoek zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) A.M. Korver

Voetnoten

1.CRvB 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055.
2.CRvB 21 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4060.