ECLI:NL:CRVB:2024:2282
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid van medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 25 oktober 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rechtbank heeft eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd passend zijn, en dat de stelling van appellant over zijn taalvaardigheid niet afdoet aan de geschiktheid van de functies. De Raad wijst erop dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen medische informatie is overgelegd die de juistheid van de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in twijfel trekt. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de beslissing van de rechtbank, maar veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.500,- bedragen, en moet ook het griffierecht vergoeden.