In deze zaak heeft appellante, geboren in 1939 en lijdend aan een spierziekte, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere. Het college had haar een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning toegekend, maar appellante was van mening dat de vergoedingen voor de gemaakte kosten in bezwaar niet correct waren. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 10 oktober 2024, waarbij partijen niet verschenen. De Raad oordeelde dat het college ten onrechte de kosten in bezwaar niet had vergoed, verwijzend naar eerdere rechtspraak. Tevens werd het HHM Normenkader 2019 besproken, waarbij de Raad oordeelde dat dit normenkader niet voor alle aspecten van de huishoudelijke ondersteuning gebruikt mag worden.
De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 maart 2023 vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. Het college werd opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij het ook de bezwaarkosten van appellante diende te vergoeden. De totale proceskosten voor appellante werden begroot op € 2.625,-, en het college moest het betaalde griffierecht terugbetalen. De uitspraak is gedaan door J.J. Janssen, in tegenwoordigheid van griffier E.P.J.M. Claerhoudt, en is openbaar uitgesproken op 21 november 2024.