ECLI:NL:CRVB:2024:2271

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
23/1398 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wmo 2015 met betrekking tot bezwaarkosten en normenkader

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1939 en lijdend aan een spierziekte, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere. Het college had haar een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning toegekend, maar appellante was van mening dat de vergoedingen voor de gemaakte kosten in bezwaar niet correct waren. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 10 oktober 2024, waarbij partijen niet verschenen. De Raad oordeelde dat het college ten onrechte de kosten in bezwaar niet had vergoed, verwijzend naar eerdere rechtspraak. Tevens werd het HHM Normenkader 2019 besproken, waarbij de Raad oordeelde dat dit normenkader niet voor alle aspecten van de huishoudelijke ondersteuning gebruikt mag worden.

De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 maart 2023 vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. Het college werd opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij het ook de bezwaarkosten van appellante diende te vergoeden. De totale proceskosten voor appellante werden begroot op € 2.625,-, en het college moest het betaalde griffierecht terugbetalen. De uitspraak is gedaan door J.J. Janssen, in tegenwoordigheid van griffier E.P.J.M. Claerhoudt, en is openbaar uitgesproken op 21 november 2024.

Uitspraak

23/1398 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 maart 2023, 22/2084 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
Datum uitspraak: 21 november 2024

SAMENVATTING

De Raad oordeelt dat het college ten onrechte de door appellante in bezwaar gemaakte kosten niet heeft vergoed, onder verwijzing naar zijn recente rechtspraak in een soortgelijke zaak. Tevens herhaalt de Raad in deze uitspraak zijn recente rechtspraak over de toepassing van het HHM Normenkader 2019.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 oktober 2024. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1939, ondervindt beperkingen door een spierziekte in armen en benen.
1.2.
Het college heeft aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) tot en met 31 augustus 2021 een maatwerkvoorziening verstrekt voor huishoudelijke ondersteuning met een omvang van 5,5 uur per week. Appellante heeft zich op 20 mei 2021 bij het college gemeld voor verlenging van de maatwerkvoorziening. Vervolgens heeft een keukentafelgesprek plaatsgevonden, waarin de ondersteuningsbehoefte van appellante is onderzocht. Naar aanleiding daarvan is een ondersteuningsplan opgesteld. Aan de hand van het persoonlijke ondersteuningsplan heeft appellante samen met de zorgaanbieder het huishoudplan ingevuld en ondertekend. In dit plan is aangegeven welke werkzaamheden nodig zijn ten aanzien van de resultaatgebieden schoon en leefbaar huis en wasverzorging.
1.3.
Met een besluit van 17 augustus 2021 heeft het college aan appellante voor de periode van 1 september 2021 tot en met 31 augustus 2026 een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning verstrekt in de vorm van een ondersteuningsarrangement (Lichamelijke achteruitgang pakket A) in zorg in natura. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt, onder meer omdat in het besluit niet staat op hoeveel uur huishoudelijke ondersteuning zij aanspraak heeft.
1.4.
Met een besluit van 16 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft het besluit van 17 augustus 2021 in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering. Het college heeft de omvang van de verstrekte ondersteuning vastgesteld op 197 uur per jaar. Hierbij is uitgegaan van het in de gemeentelijke beleidsregels opgenomen normenkader. De daarin neergelegde tijdnormeringen zijn gebaseerd op het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 van Bureau HHM (HHM Normenkader 2019). Het college heeft overeenkomstig dit normenkader de basisnorm van 108 uur per jaar verstrekt. Daarbovenop is 26 uur per jaar toegekend voor extra inzet voor schoonmaken, 16 uur per jaar voor een extra kamer die in gebruik is, 30 uur per jaar voor overname van de wasverzorging en 17 uur per jaar voor overname van het strijken.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het aanvullen van de motivering in het bestreden besluit er niet toe heeft geleid dat het bestreden besluit een andere strekking en ander rechtsgevolg heeft dan het besluit van 17 augustus 2021. Met de aanvullende motivering in het bestreden besluit is alleen verduidelijkt op hoeveel uur ondersteuning appellante recht heeft, door het toegekende aantal uur nu wel te vermelden. Het college was daarom niet gehouden het besluit van 17 augustus 2021 te herroepen en de bezwaarkosten te vergoeden. Voor het overige is het college in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan op de bezwaargronden van appellante en heeft appellante in beroep niet onderbouwd waarom het bestreden besluit geen stand kan houden.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd, samengevat weergegeven:
1) dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet gehouden was om het besluit van 17 augustus 2021 te herroepen en de bezwaarkosten te vergoeden,
2) dat de normtijden niet zijn gebaseerd op een objectieve normering en daarom niet gebruikt mogen worden, en
3) dat het college haar te weinig huishoudelijke hulp heeft verstrekt, ook als moet worden uitgegaan van het HHM Normenkader 2019.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. De wettelijke regel die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk is, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Enkele vragen die in deze zaak aan de orde zijn heeft de Raad al beantwoord in zijn uitspraak van 22 augustus 2024. [1] Uit die uitspraak volgt allereerst dat het college ten onrechte geen kosten in bezwaar heeft vergoed. Verder volgt uit die uitspraak, waarin is verwezen naar eerdere rechtspraak van de Raad, dat het college het HHM Normenkader 2019 wel als uitgangspunt mag gebruiken bij het bepalen van de omvang van de maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning voor zover het ziet op het resultaat schoon en leefbaar huis, maar niet voor zover het ziet op het resultaat wasverzorging. Dit betekent dat beroepsgrond 1 slaagt en beroepsgrond 2 deels wel en deels niet slaagt.
Conclusie en gevolgen
4.2.
De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen, het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Beroepsgrond 3 behoeft geen bespreking meer, omdat het college een nieuwe beslissing op bezwaar zal moeten nemen, waarbij opnieuw onderzoek wordt gedaan naar de omvang van de huishoudelijke ondersteuning die thans nodig is. De Raad geeft het college de opdracht om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het college de bezwaarkosten van appellante dient te vergoeden.
4.3.
Om het geschil zo snel als mogelijk definitief te beslechten, ziet de Raad aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad bepaalt daarom dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Appellante krijgt een vergoeding voor haar proceskosten. Deze kosten worden begroot op
€ 1.750,- in beroep en op € 875,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal
€ 2.625,-. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 16 juni 2022;
  • draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak, en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.625,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.J. Janssen, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2024.
(getekend) J.J. Janssen
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regel

Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht
De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.