ECLI:NL:CRVB:2024:2260

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
23/3267 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekennen Wajong-uitkering op basis van duurzaam arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren op [geboortedatum] 2004, stelde dat zij op de dag dat zij 18 jaar werd, duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte vanwege psychische klachten, waaronder een schizofreniespectrumstoornis. Het Uwv had echter geconcludeerd dat, hoewel appellante op haar 18e verjaardag geen arbeidsvermogen had, deze situatie niet duurzaam was. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen, omdat er mogelijkheden tot verbetering van appellantes situatie bestonden.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat haar psychische problematiek niet in positieve zin kon worden beïnvloed. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om twijfel te zaaien over de conclusie van het Uwv, maar dat zij hierin niet was geslaagd. De Raad concludeerde dat er reële mogelijkheden waren voor appellante om in de toekomst arbeidsvermogen te ontwikkelen, en dat de behandeling van haar psychische klachten nog niet had geleid tot een definitieve conclusie over haar arbeidsvermogen.

De uitspraak bevestigt dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft, en dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht, aangezien haar hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/3267 WAJONG
Datum uitspraak: 28 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2023, 23/3605 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op [geboortedatum] 2022 (de dag dat zij 18 jaar is geworden) duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. V.C.D. Klaassen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere reacties ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 november 2024. Namens appellante zijn haar moeder en zus via videobellen verschenen, bijgestaan door mr. Klaassen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2004, heeft met een door het Uwv op 24 mei 2022 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante psychische klachten heeft als gevolg van psychoses en dat de diagnose schizofreniespectrum nog in onderzoek is. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van een behandelend sociaal psychiatrisch verpleegkundige van Antes. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante weliswaar op haar 18e verjaardag geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 23 juni 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 25 april 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
De informatie van de behandelend psychiater, die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgevraagd, onderschrijft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep het ontbreken van arbeidsvermogen op de datum in geding wegens zeer beperkte basale werknemersvaardigheden en een zeer beperkte duurbelastbaarheid. Er is sprake van volledige arbeidsongeschiktheid op basis van een ernstige psychotische stoornis met volledig disfunctioneren op micro-, meso- en macroniveau. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat, indien de psychotische klachten beter onder controle komen, er gelet op de actuele ingezette behandelopties kans op verbetering is in het sociaalmaatschappelijk functioneren. Daarmee is de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam. Hoewel appellante waarschijnlijk op lange termijn psychisch kwetsbaar zal blijven, zal zij bij afwezigheid van actieve psychosen de aandacht beter kunnen richten en haar eigen handelen beter kunnen overzien, waarmee zij volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep mogelijk op termijn voor vier uur per dag en één uur achtereen inzetbaar kan zijn in relatief eenvoudig, gestructureerd en psychisch licht belastende taken.
2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voorts gemotiveerd toegelicht dat niet is uitgesloten dat in de toekomst het uitvoeren van een taak in een werkorganisatie een realistische optie is voor appellante. Wanneer de behandelingen effect hebben, kan appellante mogelijk weer afspraken nakomen, net zoals naar school gaan, zoals zij in het verleden deed. Bij een taak kan volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij positieve ontwikkeling gedacht worden aan taken in het verlengde van de thuissituatie, zoals broodjes smeren of een afwasmachine uitruimen.
2.3.
Appellante heeft in beroep niet voldoende aangevoerd om te doen twijfelen aan de beoordeling door het Uwv. Zij heeft geen andere (medische) gegevens aangedragen waaruit kan blijken dat geen enkele behandeling meer mogelijk is. Ook overigens zijn in het dossier onvoldoende aanknopingspunten te vinden voor het standpunt van appellante dat haar psychische problemen op geen enkele manier meer in positieve zin beïnvloed kunnen worden. Er is sprake van ernstige problematiek, maar ook uit de informatie van appellantes psychiater blijkt dat er behandelmogelijkheden zijn die mogelijk een positief effect kunnen hebben op de ernst van de klachten. Volgens de niet weersproken algemene informatie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is doorgaans (pas) sprake van stabiliteit van het beeld na vijf tot tien jaar en is daarna veelvuldig sprake van arbeidsvermogen. Bovendien heeft de ziekte bij vrouwen een gunstiger beloop dan bij mannen. Het Uwv heeft dan ook voldoende onderbouwd dat er reële mogelijkheden zijn om de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie te verbeteren.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft daartoe aangevoerd dat rechtbank een onjuiste conclusie heeft getrokken door te oordelen dat appellante niet (voldoende) heeft bewezen dat haar psychische problematiek niet in positieve zin kan worden beïnvloed en dat dus verbetering mogelijk is. Het is aan het Uwv om voldoende aannemelijk te maken dat een dusdanige verbetering kan worden verwacht die van positieve invloed is op het ontstaan van arbeidsvermogen.
3.2.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat het Uwv zijn conclusie over de duurzaamheid niet voldoende gemotiveerd heeft. Als er volgens het Uwv behandelopties mogelijk zijn die ervoor zorgen dat het arbeidsvermogen wellicht in de toekomst kan ontstaan, dan dient het Uwv hier nader op in te gaan en toe te lichten wat voor behandelopties dit dan zijn en wat de te verwachten verbeteringen zijn, gekoppeld aan de specifieke omstandigheden van het geval. Bij appellante is de diagnose schizofrenie gesteld. Alle geprobeerde therapieën hebben tot op heden niet gewerkt. Wellicht is er dankzij de behandelingen een lichte verbetering van de belastbaarheid op het sociale vlak te verwachten, maar de behandelend psychiater heeft niet vermeld dat er een verdere ontwikkeling of toename van bekwaamheden valt te verwachten. Het Uwv heeft dit niet nader onderbouwd.
3.3.
In samenhang met het feit dat er meerdere leden in de familie zijn met dezelfde diagnose, problemen en klachten is appellante van mening dat er geen zicht is op het ontstaan van enige vorm van arbeidsvermogen. Appellante is zeer kwetsbaar en enige druk van welke kant dan ook zorgt voor verergering van de klachten en toename van het risico op psychoses. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar een brief en e-mail van de gemeente Rotterdam (over een tijdelijke ontheffing van haar arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet) en een brief van Antes uit 2024 met daarin informatie over een somatische screening (juli 2023) en psychiatrisch onderzoek en beleid (vastgesteld in 2023).
Het standpunt van het Uwv
3.4.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante op [geboortedatum] 2022 (de dag dat zij 18 jaar is geworden) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat sprake is van een volledig disfunctioneren op micro-, meso- en macroniveau. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden.
4.4.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.5.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.6.
Het Uwv heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat op de datum in geding ( [geboortedatum] 2022) de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van appellante zich in de toekomst zodanig kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. De verwachting van de verzekeringsartsen over de verbetering van de belastbaarheid van appellante berust op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij appellante op de datum in geding aanwezig zijn. De verzekeringsarts heeft inzichtelijk gemotiveerd dat, vanuit het ziektebeeld van appellante bezien en gelet op het Verzekeringsgeneeskundig Protocol Schizofrenie, herstel bij een aandoening als die van appellante in zijn algemeenheid niet is uitgesloten. Een groot deel van personen met schizofrenie en verwante psychosen kan – zij het vaak met aanpassingen – functioneren in de maatschappij. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit standpunt onderschreven en daarbij de informatie van de behandeld psychiater en de bij de behandeling betrokken sociaal psychiatrisch verpleegkundige betrokken. De sociaal psychiatrisch verpleegkundige heeft op de hoorzitting in februari 2023 verklaard dat de behandeling van appellante bij het Vroege Interventie Psychose-team van Antes, niet goed van de grond was gekomen omdat appellante vaak niet kwam opdagen en behandeling afhield. Uit de informatie van de psychiater blijkt dat appellante sinds december 2022 is behandeld bij het GGZ [naam team] van Antes. Die behandeling heeft bestaan uit farmacotherapie, systeemtherapie, leefstijladviezen en het toeleiden naar psychologische behandeling. De psychologische behandeling en systeemgesprekken worden ingezet om herstel op sociaal-maatschappelijk gebied te vergroten. In zijn rapport van 24 april 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende onderbouwd dat met deze behandelingen, die op de datum in geding nog niet hadden plaatsgevonden, de mogelijkheid bestaat dat de beperkingen van appellante op mentaal vlak kunnen afnemen, waardoor appellante mogelijk voor vier uur per dag en een uur achtereen inzetbaar zal zijn in relatief eenvoudige, gestructureerde en psychisch licht belaste taken. Dat familieleden van appellante met dezelfde problematiek slecht hebben gereageerd op behandelingen, wil niet zeggen dat dit ook voor appellante zo zal zijn.
4.7.
Nu het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op [geboortedatum] 2022 niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellante zich konden ontwikkelen, kan de rechtbank gevolgd worden in haar oordeel dat het vervolgens aan appellante is om twijfel te zaaien over de conclusie van het Uwv. Appellante heeft ook in hoger beroep geen nieuwe (medische) stukken overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan deze inhoudelijke beoordeling van het Uwv. De recente informatie van Antes ziet niet op de datum in geding, maar sluit op zichzelf bezien behandelmogelijkheden voor appellante ook niet uit. De stelling van appellante dat alle behandelingen die zij heeft ondergaan niets hebben opgeleverd maakt niet dat er op [geboortedatum] 2022 geen ontwikkeling meer mogelijk was en dat toen ieder herstel was uitgesloten. Uit de gedingstukken blijkt dat er verschillende behandelingen zijn die appellante op [geboortedatum] 2022 (nog) niet had gevolgd (de verzekeringsarts noemt een traject van Individuele Plaatsing en Steun en ter zitting is gebleken dat appellante binnenkort met een nieuw behandelteam aan de slag gaat).
4.8.
Gelet op 4.2 tot en met 4.7 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante op [geboortedatum] 2022 niet duurzaam was en appellante per die datum daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en W.R. van der Velde en D.H. Harbers als leden, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.P.A. Elzer

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.