Uitspraak
OVERWEGINGEN
IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft toegekend.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. A.E.E. Vollebregt, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 3 november 2023 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/2864. Het hoger beroep werd ingesteld tegen de beslissing van het Uwv, dat appellant een IVA-uitkering had toegekend met terugwerkende kracht tot 18 maart 2022. Tijdens de zitting op 4 juli 2024 is het onderzoek geschorst, waarna het Uwv op 4 september 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen. Appellant heeft op 10 september 2024 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling voor het Uwv.
De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het Uwv geheel aan de bezwaren van appellant tegemoet is gekomen, waardoor de intrekking van het hoger beroep gerechtvaardigd was. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 3.560,48, inclusief de kosten voor rechtsbijstand en reiskosten. Daarnaast is bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van in totaal € 186,- dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van griffier S. Pouw, en is openbaar uitgesproken op 28 november 2024.