ECLI:NL:RBZWB:2023:7868

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2864
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de mate van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 november 2022, waarin hem een WGA-uitkering werd toegekend met ingang van 18 maart 2022, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Eiser stelde dat hij aanspraak maakte op een IVA-uitkering, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. Het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond met het bestreden besluit van 21 april 2023.

De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, die was gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen. Eiser had eerder gewerkt als medewerker technische dienst, maar was uitgevallen door gezondheidsklachten, waaronder hemochromatose, hypothyreoïdie en later het Chronisch Vermoeidheidssyndroom (CVS) en Posturaal Orthostatisch Tachycardiesyndroom (POTS).

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 76,55% heeft vastgesteld en dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat de beperkingen van eiser adequaat zijn vastgesteld. Eiser heeft geen overtuigende medische onderbouwing gepresenteerd die zou wijzen op een grotere mate van arbeidsongeschiktheid dan door het UWV is aangenomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2864 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

gemachtigde: mr. A.E.E. Vollebregt,
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
2. Het UWV heeft met het besluit van 7 november 2022 (primair besluit)
aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 18 maart 2022 in de vorm van een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80 %. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit omdat hij aanspraak maakt op een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
2.1.
Met het bestreden besluit van 21 april 2023 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en mr. [naam 1] namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht per 18 maart 2022 aan eiser een WGA-uitkering heeft toegekend en de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft bepaald op 76,55%. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Feiten.
Eiser is werkzaam geweest als medewerker technische dienst. Voor dat werk is hij op
3 januari 2018 uitgevallen vanwege vermoeidheidsklachten als gevolg van hemochromatose en hypothyreoïdie. Later is ook de diagnose Chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) gesteld alsmede Posturaal Orthostatisch Tachycardiesyndroom (POTS). Aan eiser is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Deze is na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling beëindigd met ingang van 2 maart 2019.
Op 20 maart 2020 heeft eiser zich, vanuit de Werkloosheidswet (WW), opnieuw ziekgemeld vanwege toegenomen vermoeidheidsklachten. De toegekende ZW-uitkering is per 25 november 2020 na een hersteldverklaring beëindigd. Eisers bezwaar hiertegen is gegrond verklaard.
Op 5 oktober 2022 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd.
Met het primaire besluit heeft het UWV aan eiser een WGA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 76,55%.
5. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
5.1
Verzekeringsarts Raad heeft het volledige dossier van eiser bestudeerd. Hij heeft gerapporteerd dat naast de eerder gestelde beperkingen ook een urenbeperking aangewezen is. Op grond van de gegevens acht de verzekeringsarts het aannemelijk dat eiser maximaal 4 uur per dag passende activiteiten kan ondernemen waarbij rekening wordt gehouden met de overige beperkingen. Verder ziet hij aanleiding om het item “vasthouden van de aandacht” te maximeren tot de normaalwaarde en eiser te beperken voor werken in gevaarlijke omstandigheden of met gevaarlijke machines en snelle houdingswisselingen (opkomen uit zit/gebogen houding). Volgens de verzekeringsarts is geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 oktober 2022, geldig vanaf 17 maart 2022.
Verzekeringsarts b&b [naam 2] heeft, naar aanleiding van de gronden van bezwaar, gerapporteerd dat hij de verzekeringsarts volgt in diens conclusie dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Uit de medische gegevens volgt dat de vermoeidheid niet langer zijn oorzaak vindt in de hemochromatose en hypothyreoïdie omdat de bloedwaarden alweer acceptabel waren. Daarom werd eiser een tijd verdacht van CVS. Eiser werd nogmaals cardiologisch en internistisch onderzocht, waarbij geen afwijkingen werden gevonden bij ECG en bloedonderzoek, maar wel een versnelde hartslag. Op basis daarvan werd de diagnose POTS gesteld. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat over deze medische aandoening nog niet veel bekend is. De verzekeringsarts b&b concludeert dat halve dagen lichte activiteiten niet medisch gecontra-indiceerd zijn. Hij volgt hierin de conclusie van de verzekeringsarts.
6. Eiser voert in beroep aan dat in de bezwaarfase geen integrale heroverweging heeft plaatsgevonden, omdat er op voorstel van het UWV geen spreekuurcontact is geweest. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiser stelt dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts is aangenomen en daarom niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een brief van internist [arts] van 4 mei 2023 meegezonden alsmede algemene informatie over POTS.
7.
Overwegingen medische belastbaarheid.
De rechtbank overweegt dat uit het emailbericht van het UWV van 10 februari 2023 aan eisers gemachtigde niet blijkt dat het UWV eiser geen hoorzitting/spreekuurcontact heeft aangeboden. Het UWV heeft meegedeeld dat de verzekeringsarts b&b een fysieke hoorzitting/spreekuurcontact niet nodig vindt en heeft aan eiser voorgelegd of hij akkoord kan gaan met een beoordeling op basis van de stukken. Eiser is daarmee, in overleg met zijn gemachtigde, akkoord gegaan. Indien eiser prijs had gesteld op een spreekuurcontact, had dat plaatsgevonden. Eisers beroepsgrond dat de beoordeling in bezwaar niet volledig is geweest, slaagt daarom niet.
De rechtbank kan pas toekomen aan een oordeel over duurzaamheid als sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Eerst zal daarom moeten worden beoordeeld of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.
De rechtbank stelt vast dat het UWV erkent dat bij eiser de diagnose POTS is gesteld. De vraag is welke beperkingen daaruit voortvloeien.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten. De verzekeringsarts b&b heeft alle aanwezige medische informatie bij zijn conclusie betrokken.
De informatie die eiser in beroep heeft ingebracht geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen. De verzekeringsartsen hebben forse beperkingen aangenomen. Eiser is door de verzekeringsartsen beperkt op onder meer snelle houdingswisselingen. Eiser stelt dat hij ook langzame houdingswisselingen niet aankan. Ter zitting heeft eiser benadrukt dat hij niet lang kan zitten en staan en dat hij perioden van zitten en staan moet afwisselen met een periode van liggen van gelijke duur. Voor dat standpunt ziet de rechtbank geen medische onderbouwing in de brief van internist [arts]. De internist schrijft over eiser slechts dat het voorstelbaar is dat eiser met 20 uur per week te veel belast wordt en doet geen uitspraak over de belastbaarheid. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 17 juli 2023 toegelicht dat met de stoornis in de energiehuishouding preventief “meer dan voldoende” rekening wordt gehouden met de urenbeperking, met daarbij alle beperkingen in persoonlijk functioneren en de dynamische en statische beperkingen. De kans op verergering of terugval van de vermoeidheid is daardoor gewaarborgd bij een lichte mentale en fysieke werkbelasting. Verder is geen sprake van verminderde beschikbaarheid in verband met behandelingen. Daarnaast geeft de verzekeringsarts b&b aan dat hij niet twijfelt aan de diagnose POTS, maar hij stelt vast dat de diagnose thuishoort in de aandoeningen met somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten, zoals ook in het door eiser overgelegde overzichtsartikel naar voren komt. Ook wijst hij erop dat het moet gaan om objectiveerbare beperkingen.
De rechtbank kan zich vinden in hetgeen de verzekeringsarts b&b heeft gesteld. Er is geen aanleiding dit inzichtelijke en overtuigende standpunt van de verzekeringsarts b&b voor onjuist te houden. Anders dan eiser betoogt, hoefde de verzekeringsarts b&b in de brief van de internist geen aanleiding te zien om met de internist contact op te nemen.
Met betrekking tot de urenbeperking kan de rechtbank het standpunt van het UWV volgen dat indien eiser werkt in passend werk, waarbij rekening wordt gehouden met zijn beperkingen, er geen aanleiding is voor een verdere urenbeperking dan 20 uur per week.
De rechtbank begrijpt dat eiser veel klachten en beperkingen ervaart. Volgens vaste rechtspraak is echter de subjectieve beleving en ervaring van iemands klachten niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang.
Niet gebleken is dat in de FML van 12 oktober 2022 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
8. Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (Sbc-code: 111180), administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code: 315100) en telefonisch verkoper (Sbc-code 315173).
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 4 november 2022 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 13 april 2023. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 7. heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
9. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser voor 76,55% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Het UWV heeft terecht per 18 maart 2022 aan eiser een WGA-uitkering toegekend en de mate van arbeidsongeschiktheid juist bepaald op 76,55%. Omdat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is, wordt aan een beoordeling over de duurzaamheid niet toegekomen.
11. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier op 3 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.