ECLI:NL:CRVB:2024:2257

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
23/2677 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijk verklaring bezwaar tegen opschorting persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een brief van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen, waarin het college mededeelde dat het de Sociale Verzekeringsbank had verzocht de betaling van het persoonsgebonden budget (pgb) op te schorten. De rechtbank had het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 14 maart 2022 niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. De Raad heeft deze uitspraak bevestigd en geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de brief niet gericht was op enig rechtsgevolg. Appellant ontving het pgb vanwege beperkingen in zijn zelfredzaamheid en participatie, maar het college had de opschorting van de betaling aan de Svb verzocht in het kader van een onderzoek naar de besteding van het pgb. De Raad oordeelde dat de rechtbank ook terecht het verzoek om schadevergoeding had afgewezen, omdat de opschortingsbesluiten van de Svb inmiddels formele rechtskracht hadden gekregen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak in stand blijft.

Uitspraak

23/2677 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 juli 2023, 22/1130 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
Datum uitspraak: 21 november 2024

SAMENVATTING

In deze zaak oordeelt de Raad dat het college het bezwaar van appellant terecht nietontvankelijk heeft verklaard, omdat het bezwaar niet is gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Tevens oordeelt de Raad dat de rechtbank het verzoek om schadevergoeding terecht heeft afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. van Helden, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 oktober 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Helden. Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving, vanwege beperkingen in zijn zelfredzaamheid en participatie, van het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening voor begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
1.2.
In verband met een onderzoek naar de besteding van het pgb heeft het college op 18 oktober 2021 aan de Sociale Verzekeringsbank (Svb) verzocht de betaling uit het pgb met ingang van september 2021 voorlopig op te schorten. Op 18 januari 2022 heeft het college de Svb verzocht de betaling uit het pgb met ingang van 18 januari 2022 definitief op te schorten.
1.3.
Met een besluit van 25 januari 2022 heeft de Svb de betaling uit het pgb opgeschort over de periode van september 2021 tot en met december 2021. Met een besluit van 26 januari 2022 heeft de Svb de betaling uit het pgb met ingang van januari 2022 opgeschort.
1.4.
Met een brief van 14 maart 2022 heeft het college aan appellant medegedeeld dat het college op 18 oktober 2021 de Svb heeft verzocht de betaling uit het pgb met ingang van 1 september 2021 op te schorten.
1.5.
Met een besluit van 11 april 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen de brief van 14 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervan is dat het bezwaar niet is gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de brief van 14 maart 2022 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Deze brief is namelijk niet gericht op rechtsgevolg, omdat de brief geen verandering in de rechtsverhouding tegenover appellant teweeg brengt. Rechtsgevolg treedt namelijk pas in naar aanleiding van het besluit van de Svb om de betaling uit het pgb op te schorten. De rechtbank heeft tevens het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten en het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is sprake van een besluit?
4.1.
Appellant voert aan dat de brief van 14 maart 2022 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het college heeft zijn bezwaar hiertegen dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1.1.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is volgens de wetgever een handeling die gericht is op enig rechtsgevolg. Een beslissing heeft rechtsgevolg als zij er op is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, of een juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen.
4.1.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de brief van 14 maart 2022 niet is gericht op enig rechtsgevolg. Het college heeft met deze brief enkel uitvoering gegeven aan artikel 10, derde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Heerlen 2022 (Verordening), waarin is bepaald dat het college de pgb-houder schriftelijk op de hoogte stelt van een verzoek aan de Svb de betaling van het pgb op te schorten. Dat het college de Svb hier om kan verzoeken volgt uit artikel 2b, zesde lid, aanhef en onder g, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015. Hierin is bepaald dat de Svb een betaling uit het pgb geheel of gedeeltelijk kan beëindigen, weigeren of opschorten indien het college de Svb daar om verzoekt. Uit deze bepaling volgt dat de Svb het bevoegde orgaan is dat beslist tot opschorting van de betaling uit het pgb, niet het college. Met de besluiten van 25 en 26 januari 2022 heeft de Svb ook daadwerkelijk besloten tot opschorting van de betaling uit het pgb. Appellant heeft tegen die besluiten bezwaar gemaakt en, naar aanleiding van de beslissing op bezwaar, beroep ingesteld. Daarmee heeft hij dus rechtsbescherming genoten.
Schadevergoeding
4.2.
Appellant voert aan dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om vergoeding door het college van de door hem geleden materiële en immateriële schade heeft afgewezen. Het college heeft zonder gegronde reden de Svb verzocht de betaling uit het pgb op te schorten. Bovendien heeft het college appellant hiervan, in strijd met de Verordening, niet op de hoogte gesteld. Het college heeft appellant hierdoor de juiste rechtsbescherming ontnomen. Ook is zijn psychische problematiek toegenomen.
4.2.1.
De Raad begrijpt deze beroepsgrond, mede naar aanleiding van wat ter zitting is besproken, aldus dat appellant betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij recht heeft op schadevergoeding op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.2.
In artikel 8:88, eerste lid, aanhef onder b, van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
4.2.3.
Zoals hiervoor in 4.1.2 is overwogen kan de brief van het college van 14 maart 2022 niet worden aangemerkt als een besluit. Voor zover appellant heeft beoogd te betogen dat de opschortingsbesluiten van de Svb van 25 en 26 januari 2022 als besluiten als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb aangemerkt moeten worden, wordt als volgt overwogen. Daargelaten of het college kan worden veroordeeld voor geleden schade als gevolg van een onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een besluit van de Svb, is ter zitting komen vast te staan dat de opschortingsbesluiten van de Svb inmiddels formele rechtskracht hebben gekregen. Dit betekent volgens vaste rechtspraak dat als uitgangspunt geldt dat deze besluiten zowel naar de inhoud als naar de wijze van totstandkoming als rechtmatig hebben te gelden. Voor het maken van een uitzondering op dit uitgangspunt in het kader van een verzoek om schadevergoeding is alleen plaats als het bestuursorgaan de onrechtmatigheid van het besluit zou hebben erkend of wanneer aan het voor rechtmatig houden van het besluit, gezien de bijzonderheden van het geval van appellant, klemmende bezwaren zijn verbonden. [1] Hiervan is niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit en het verzoek om schadevergoeding in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J. Janssen, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2024.
(getekend) J.J. Janssen
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 2b, zesde lid, Uitvoeringsregeling Wmo 2015
De Sociale verzekeringsbank kan een betaling uit het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk beëindigen, weigeren of opschorten:
(…)
g. indien het college bij de toepassing van de bij verordening gestelde regels, bedoeld in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, de Sociale verzekeringsbank daarom verzoekt.
Artikel 10 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Heerlen 2022
1. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste 13 weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen van een omstandigheid zoals bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid onder a, d of e van de wet.
(…)
3. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.
Artikel 8:88, eerste lid, van de Awb
De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
een onrechtmatig besluit;
een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
het niet tijdig nemen van een besluit;
een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.

Voetnoten

1.Uitspraak van 7 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3866.