ECLI:NL:CRVB:2024:2223
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om met terugwerkende kracht een aanvullende beurs op grond van de Wet studiefinanciering 2000 toe te kennen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de aanvraag van appellant voor een aanvullende beurs op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Appellant had verzocht om een aanvullende beurs met terugwerkende kracht, maar de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had deze aanvraag afgewezen. De Raad oordeelde dat de beperkingen van appellant, die bekend waren bij hem en zijn moeder, geen aanleiding gaven voor het toekennen van de beurs met terugwerkende kracht. Appellant had eerder maatregelen kunnen treffen om zijn aanvraag tijdig in te dienen, maar dit had hij nagelaten. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de minister de beurs terecht niet eerder dan 1 september 2021 had toegekend, en de Raad onderschreef dit oordeel. De Raad concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant kreeg geen gelijk in zijn hoger beroep.