In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 november 2024 uitspraak gedaan. Tijdens de beroepsprocedure heeft het CIZ een herziene beslissing op bezwaar genomen, waarbij appellant is geïndiceerd voor zorg op basis van het zorgprofiel GGZ Wonen. De Raad oordeelt dat, gezien de inhoud van het besluit van 4 januari 2024, een inhoudelijk oordeel over het hoger beroep niet meer van belang is voor de toekomst. Appellant heeft geen procesbelang, omdat het indicatiebesluit van het CIZ van 4 januari 2024 zijn situatie heeft veranderd en het onaannemelijk is dat hij schade heeft geleden. Het hoger beroep van appellant wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. Het CIZ heeft het hoger beroep in een andere zaak ingetrokken en wordt veroordeeld in de proceskosten die appellant heeft moeten maken in verband met het ingetrokken hoger beroep. De uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 juni 2022 wordt bevestigd, waarbij het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard en het beroep tegen de herziene beslissing ongegrond is verklaard.