ECLI:NL:CRVB:2024:2201
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over terugbetalingsverplichting studiefinanciering en peiljaarverlegging
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin zijn bezwaar tegen de terugbetalingsverplichting van zijn studiefinanciering werd afgewezen. Appellant ontving in het verleden studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000 en had een rentedragende lening. In 2020 werd vastgesteld dat hij maandelijks € 373,76 moest aflossen. Op verzoek van appellant werd deze terugbetalingsverplichting opgeschort voor het jaar 2021. Appellant verzocht de minister om zijn draagkracht voor december 2021 vast te stellen op basis van een ander peiljaar, maar de minister wees dit verzoek af, omdat appellant in een aflosvrije periode zat.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Appellant was van mening dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen sprake was van de aflosfase ten tijde van zijn verzoek. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant geen belang had bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak, omdat hij niet kon bereiken wat hij wilde met het hoger beroep. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat appellant op elk moment gebruik kan maken van de rekentool van DUO om zijn draagkracht te berekenen en te beslissen over zijn aflosvrije periode.
De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en dat een verzoek om wijziging van de terugbetalingsverplichting niet kan leiden tot een lagere maandlast als de debiteur in een aflosvrije periode zit. De Raad concludeert dat appellant geen recht heeft op een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep, omdat hij geen actueel belang heeft bij de uitspraak.