Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen en de dwangsom niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2024 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, geboren in 1953, heeft een verzoek ingediend om de grondslag van zijn periodieke uitkering, die sinds 1995 is vastgesteld, te herzien. Dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangetoond die een herziening rechtvaardigen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in het verleden al meerdere keren heeft geprobeerd de hoogte van zijn uitkering te herzien, maar dat deze verzoeken steeds zijn afgewezen wegens gebrek aan relevante nieuwe gegevens.
De Raad heeft ook het beroep van de appellant tegen het niet tijdig beslissen van de verweerder niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verweerder inmiddels op het verzoek heeft beslist. De appellant had eerder een dwangsom aangevraagd wegens het niet tijdig beslissen, maar ook dit beroep werd niet-ontvankelijk verklaard. De Raad concludeert dat de afwijzing van het verzoek om herziening van de uitkering terecht is, omdat de appellant niet in staat is gebleken om nieuwe, relevante informatie te overleggen die de eerdere besluiten zou kunnen ondermijnen. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor appellanten om substantiële nieuwe feiten aan te dragen bij herzieningsverzoeken.