ECLI:NL:CRVB:2024:2185

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
24/286 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing export Wajong-uitkering en toepassing hardheidsclausule

In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht heeft vastgesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor export van zijn Wajong-uitkering. Appellant heeft verzocht om zijn uitkering te behouden bij verhuizing naar Duitsland, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het Uwv geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule, omdat appellant geen zwaarwegende redenen heeft om naar Duitsland te verhuizen. De Raad stelt vast dat de redenen die appellant aanvoert, zoals sociale isolatie en eenzaamheid, onvoldoende zijn om te spreken van zwaarwegende redenen. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de omstandigheden van appellant niet vallen onder de beleidsregels voor voortzetting van de Wajong-uitkering buiten Nederland. De Raad bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat het Uwv terecht het verzoek van appellant heeft afgewezen. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

24/286 WAJONG
Datum uitspraak: 20 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 december 2023, 23/2088 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor export van zijn Wajong-uitkering. Volgens appellant heeft het Uwv ten onrechte geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht het verzoek van appellant om export van zijn Wajong-uitkering heeft afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H.H.R. Bruggeman, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 oktober 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bruggeman en vergezeld door zijn begeleidster [naam begeleidster] . Het Uwv is vertegenwoordigd door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1986, ontvangt vanaf 19 april 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 17 maart 2021 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant geen arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan zijn Wajong-uitkering met ingang van 1 december 2020 is vastgesteld op 75% van het minimumloon.
1.2.
Op 15 september 2022 heeft appellant het Uwv verzocht om zijn Wajong-uitkering te mogen behouden bij verhuizing naar Duitsland. Bij besluit van 24 november 2022 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts ten grondslag. Het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar is bij besluit van 2 februari 2023 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de in artikel 2, onder a en b, van de Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Beleidsregels) genoemde gevallen zich in dit geval niet voordoen. Ook de onder c genoemde situatie doet zich niet voor, nu de in Duitsland wonende familieleden nimmer in Nederland hebben gewoond en er dus geen sprake is van een situatie dat appellant hen naar Duitsland zou willen volgen (nog daargelaten dat niet is gebleken dat appellant voor zijn verzorging afhankelijk is van zijn familie). Daarmee staat vast dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet vallen onder één of meer van de in artikel 2 van de Beleidsregels genoemde gevallen. Appellant heeft ter zitting verklaard dat hij in Nederland weinig sociale contacten heeft, erg geïsoleerd leeft en eenzaam is. Hij heeft geen contact meer met zijn tante, waarmee hij in 2002 naar Nederland is gekomen. Hij reist regelmatig naar zijn familie in Duitsland en heeft met hen goede sociale contacten. De rechtbank heeft overwogen dat, hoe invoelbaar de wens van appellant ook is, dit niet een zwaarwegende reden vormt om met behoud van de Wajong-uitkering buiten Nederland te mogen wonen. De redenen die appellant noemt zijn niet objectief en dwingend van aard maar lijken toch voornamelijk te berusten op een eigen keuze van appellant. Ook uit de brief van de huisarts blijkt niet dat bij appellant sprake is van een zodanig slechte mentale gezondheidstoestand dat dit een objectieve en dwingende noodzaak oplevert om naar zijn familie in Duitsland te verhuizen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hiertoe voert appellant kort samengevat aan dat bij hem meer aan de hand is dan enkel de medisch-psychische situatie. Hij verwijst daarbij naar zijn vluchtgeschiedenis en de destijds door zijn familie voor hem gemaakte keuzes om met zijn tante van moederskant naar Nederland te komen in plaats van met zijn oom van vaderskant zich in Duitsland te vestigen. Door deze omstandigheden heeft appellant weinig sociale contacten en is hij geïsoleerd en eenzaam. De gevolgen en schade van de objectieve en voor appellant dwingende keuzes van anderen moeten ongedaan gemaakt worden. Dit levert een objectieve en dwingende noodzaak op voor appellant om naar familie in Duitsland te verhuizen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van het verzoek van appellant om zijn Wajong-uitkering te exporteren in stand heeft gelaten. De Raad doet dit aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Op grond van artikel 2:11, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong geldt als uitsluitingsgrond voor het recht op een Wajong-uitkering het niet in Nederland wonen. Het recht op arbeidsondersteuning eindigt op grond van artikel 2:16, eerste lid, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 2:13, eerste lid, van de Wajong met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogeheten exportverbod op grond van artikel 2:13, derde lid, van de Wajong buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsondersteuning indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.3.1.
In artikel 2 van de Beleidsregels is bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op arbeidsondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
4.3.2.
In de toelichting bij de Beleidsregels is onder meer vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast en er ook andere dan de drie hiervoor genoemde situaties grond kunnen opleveren voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en of het beëindigen van de uitkering voor hem een aanmerkelijk nadeel zal betekenen.
4.4.
De invulling die het Uwv in zijn Beleidsregels aan de toepassing van de hardheidsclausule heeft gegeven is, zoals de Raad eerder heeft geoordeeld, niet onjuist of onredelijk. [1]
4.5.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de door appellant genoemde omstandigheden niet aangemerkt kunnen worden als zwaarwegende redenen om met behoud van zijn Wajong-uitkering buiten Nederland te wonen. De Raad voegt hier aan toe dat evenmin gebleken is dat appellant als gevolg van het beëindigen van zijn recht op arbeidsondersteuning aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. De stelling dat appellant sociaal geïsoleerd en eenzaam leeft is voor het aannemen van zwaarwegende redenen onvoldoende. Appellant heeft een ambulant begeleider die wekelijks langskomt. Ook heeft hij enkele andere contacten. Daar komt bij, zoals ook zijn huisarts aangeeft in de brief van 22 maart 2023, dat de mate van eenzaamheid subjectief is en dus per persoon verschilt. De Raad heeft begrip voor de wens van appellant om in Duitsland te gaan wonen, maar een verbetering van het algeheel welbevinden is, zoals de Raad eerder heeft geoordeeld, onvoldoende om het exportverbod te doorbreken. [2] Ook de vluchtgeschiedenis van appellant en in het verleden door anderen voor hem gemaakte keuzes, zijn hiervoor onvoldoende. Het vasthouden aan het exportverbod leidt daarom niet tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit dat appellant niet in aanmerking komt voor export van zijn Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) S.P.A. Elzer

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 18 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU5101.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 15 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2156.