Uitspraak
29 november 2022, 22/1682
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De appellant had zijn beroepschrift niet tijdig ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt volgens artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken, en deze termijn begint te lopen op de dag na de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank. In dit geval was de uitspraak van de rechtbank op 29 november 2022 aan partijen bekendgemaakt, en het beroepschrift werd pas op 6 augustus 2024 ontvangen. De Raad oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de appellant, die aangaf door hersenschuddingen vergeetachtig te zijn. De Raad concludeerde dat de termijn van bijna twee jaar te lang was om als verschoonbaar te worden aangemerkt. Daarom werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder verder onderzoek. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.