ECLI:NL:CRVB:2024:2172

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
22/3712 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een ex-werkneemster

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de (ex-)werkneemster van appellant per 3 december 2020, die door het Uwv op 62,30% is vastgesteld. Appellant is van mening dat de (ex-)werkneemster een verdergaande urenbeperking moet hebben, wat de Raad ondersteunt. De zaak is behandeld in hoger beroep na een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep ongegrond verklaarde. De Raad heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat en enkele getuigen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een jurist. De Raad heeft vastgesteld dat de Functionele Mogelijkhedenlijst van 23 november 2020 niet de juiste en volledige weergave van de medische beperkingen van de (ex-)werkneemster bevat. De Raad oordeelt dat het Uwv opnieuw op het bezwaar van appellant moet beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Indien de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd op 80 tot 100% wordt vastgesteld, moet het Uwv ook de mogelijke IVA-aanspraken van de (ex-)werkneemster overwegen. De Raad heeft het Uwv in de proceskosten van appellant veroordeeld en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

22/3712 WIA
Datum uitspraak: 20 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 november 2022, 21/6169 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [vestigingsplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van de (ex-)werkneemster van appellant per 3 december 2020 heeft vastgesteld op 62,30%. Appellant stelt dat voor de (ex-)werkneemster een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen. De Raad volgt appellant in dit standpunt.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G.B. Honders, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 februari 2024. Voor appellant zijn mr. Honders, [X] en [Y] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om appellant in de gelegenheid te stellen nadere medische stukken aan het Uwv te sturen. Voorts is het Uwv in de gelegenheid gesteld om de (ex-)werkneemster op te roepen voor een fysiek spreekuur van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het Uwv heeft een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar beroep en een nadere reactie ingediend. Appellant heeft een nadere reactie en stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak vervolgens behandeld op een nadere zitting van 9 oktober 2024. Voor appellant zijn mr. Honders en [Y] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Sjoer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
De (ex-)werkneemster is op 2 juni 2010 uitgevallen voor haar werk als administratief ondersteuner bij appellant voor 36 uur per week. Bij besluit van 18 juni 2012 heeft het Uwv de (ex-)werkneemster na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 16 juli 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv de (ex-) werkneemster met ingang van 16 oktober 2013 in aanmerking gebracht voor een WGAloonaanvullingsuitkering, waarbij de (ex-)werkneemster onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
Op 22 april 2020 heeft appellant een verzoek om een herbeoordeling ingediend. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de (ex-)werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarmee mogelijk voldoet aan de voorwaarden voor een IVAuitkering. Bij het verzoek zijn rapporten van bedrijfs- en verzekeringsarts H.J. Hullen uit 2019 en 2020 en een rapport van een arbeidskundig onderzoek uit 2019 overgelegd. Na onderzoek door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft het Uwv bij besluit van 2 december 2020 de mate van arbeidsongeschiktheid van de (ex-)werkneemster per 3 december 2020 gewijzigd vastgesteld op 57,24%. De hoogte van de WGAloonaanvullingsuitkering wijzigt niet tot en met 31 december 2022.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Bij besluit van 22 juli 2021 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 december 2020 gegrond verklaard. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid van de (ex)werkneemster per 3 december 2020 vastgesteld op 62,30%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten, onder veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant en de bepaling dat het Uwv het griffierecht aan appellant dient te vergoeden.
2.1.
De rechtbank heeft overwogen dat op grond van de jurisprudentie van de Raad [1] , in het geval dat er bij de primaire beoordeling geen spreekuurcontact is geweest met een geregistreerde verzekeringsarts, de verzekeringsarts bezwaar en beroep dient te motiveren waarom een spreekuurcontact in de bezwaarfase niet nodig is, gelet op de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 6 december 2021 hieraan voldoet. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat over de aard van de klachten geen onduidelijkheid lijkt te bestaan en dat niet is gebleken dat de (ex-)werkneemster hiervoor ten tijde van de datum in geding nog intensieve behandeling volgde. Omdat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de beroepsprocedure is gegeven, is het bestreden besluit pas in beroep van de juiste motivering voorzien. De rechtbank heeft dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd.
2.2.
De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de artsen van het Uwv alle klachten van de (ex)werkneemster en de informatie van de behandelaars hebben betrokken in hun beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast de rapporten van de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts Hullen betrokken in haar beoordeling. De medische rapporten zijn dan ook zorgvuldig tot stand gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts voldoende gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen, waaronder een verdergaande urenbeperking, zijn aangenomen. De primaire arts heeft voldoende gemotiveerd waarom zij op bepaalde punten in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 november 2020 afwijkt van de beoordeling van verzekeringsarts Hullen. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank in wat appellant heeft aangevoerd geen reden gezien om de geschiktheid van de geselecteerde functies voor de (ex)werkneemster in twijfel te trekken.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens.
3.1.
Appellant heeft tegen die uitspraak, voor zover van belang, aangevoerd dat hij verzekeringsarts Hullen heeft ingeschakeld om de situatie van de (ex-)werkneemster te beoordelen. Hij heeft hiervoor uitgebreid onderzoek gedaan, onder meer bestaande uit een fysiek consult waarvoor ruim de tijd is genomen. Hij heeft een uitgebreid en goed gemotiveerd rapport opgesteld. Het Uwv heeft in de beoordeling volstaan met een kortdurend telefonisch contact met de (ex-)werkneemster en heeft het rapport van Hullen naast zich neergelegd. Het Uwv had uitgebreider onderzoek moeten doen naar de situatie van de (ex)werkneemster. Nu dit niet is gebeurd is het bestreden besluit onzorgvuldig.
3.2.
Appellant heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat in ieder geval twee van de vier geselecteerde functies dienen te vervallen. Door het vervallen van de functies resteren onvoldoende functies.
3.3.
Omdat de beperkingen van de (ex-)werkneemster volgens de FML duurzaam zijn, dient zij in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering.
Het standpunt van het Uwv
3.4.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar een nader rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 januari 2023 en een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 mei 2024.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van de (ex-)werkneemster per 3 december 2020 is vastgesteld op 62,30%, in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
Medische beoordeling
4.1.
Partijen houdt verdeeld de vraag welk urenbeperking voor de (ex-)werkneemster geldt per de datum in geding van 3 december 2020. Appellant stelt zich onder verwijzing naar het rapport van verzekeringsarts Hullen van 19 april 2020 op het standpunt dat een duurbelasting van vier uur per dag en 20 uur per week aangewezen is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt de door verzekeringsarts Hullen aangenomen urenbeperking niet gemotiveerd en acht een duurbelasting van zes uur per dag en 30 uur per week mogelijk.
4.2.
De Raad stelt vast dat verzekeringsarts Hullen de (ex-)werkneemster op 11 april 2019 heeft gezien op een spreekuur waarna – ondanks de zeer forse beperkingen voor persoonlijk en functioneren – aan de (ex-)werkneemster een re-integratietraject is aangeboden. In zijn rapport van 13 juni 2019 heeft Hullen in principe nog geen reden gezien voor het stellen van een duurbeperking. Na een huisbezoek op 22 januari 2020 heeft Hullen dit standpunt gewijzigd. In zijn rapport van 19 april 2020 heeft Hullen, naast de in het rapport van 13 juni 2019 genoemde beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren, een duurbelasting van 4 uur per dag en 20 uur per week voor de (ex-)werkneemster aangenomen. Hullen heeft daarbij meegewogen dat het re-integratietraject in 2019 was gericht op een zeer voorzichtige, begeleidende en op bijna therapeutische wijze van verbetering van het functioneren en daarmee op het realiseren van herintreden in arbeid. Dit traject is echter volstrekt niet geslaagd en gaf al direct een sterke terugval en verslechtering van functioneren bij de (ex-)werkneemster, ondanks haar positieve houding voor dit traject. Het verloop bevestigt dat er sprake is van zeer forse beperkingen voor functioneren in arbeid. Elke arbeidssituatie is daarbij meer belastend dan het functioneren in de veilige en kleine omgeving van het gezin en dat betekent dat de duur en de intensiteit van het functioneren in arbeid volgens Hullen fors beperkt moet zijn. Er zal voorts sprake zijn van zeer veelvuldig ziekteverzuim, waardoor de betrouwbaarheid van de aanwezigheid van de (ex-)werkneemster zeer beperkt is.
4.3.
De Raad volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in haar standpunt dat de door Hullen aangenomen urenbeperking van vier uur per dag en 20 uur per week op preventieve gronden hiermee onvoldoende is gemotiveerd. Hullen heeft kennis genomen van alle beschikbare medische gegevens en hij heeft de (ex-)werkneemster voorafgaand aan de datum in geding op verschillende momenten op een spreekuur gezien, waarbij door hem telkens een psychisch onderzoek is verricht. De terugval van de (ex-)werkneemster bij aanvang van het re-integratietraject in 2019 is door hem meegewogen. Het rapport van Hullen van 19 april 2020 geeft daarmee blijk van een gedegen en zorgvuldig onderzoek. Hullen heeft uitgebreid gemotiveerd waarom hij tot de door hem voorgestane urenbeperking van vier uur per dag en 20 uur per week is gekomen. Daarentegen heeft de primaire arts van het Uwv blijkens haar rapport van 14 oktober 2020 slechts een oriënterend psychisch onderzoek verricht, waarbij de (ex-)werkneemster alleen telefonisch is gesproken. Niet gebleken is dat de primaire arts daarbij beschikte over het rapport van 19 april 2020 van Hullen dan wel dat zij zich rekenschap heeft gegeven van het voortschrijdend inzicht van Hullen, waar het betreft de voor de (ex-)werkneemster aan te nemen duurbelasting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de (ex-)werkneemster voorafgaand aan het bestreden besluit evenmin gezien op een fysiek spreekuur: de (ex-)werkneemster is in bezwaar alleen telefonisch door haar gehoord. Vervolgens heeft – op verzoek van de Raad – pas ruim vier jaar na de datum in geding een spreekuur door de verzekeringsarts bezwaar en beroep plaatsgevonden, waarbij noodzakelijkerwijs slechts een retrospectieve beoordeling kon plaatsvinden. Onder die omstandigheden ziet de Raad aanleiding doorslaggevende betekenis toe te kennen aan de conclusie van Hullen, dat voor de (ex-)werkneemster op de datum in geding van 3 december 2020 een urenbeperking van vier uur per dag en 20 uur per week gold.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
Uit wat in 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat de Functionele Mogelijkhedenlijst van 23 november 2020 geen juiste en volledige weergave bevat van de medische beperkingen van de (ex-)werkneemster op de datum in geding. Uitgaande van een urenbeperking van vier uur per dag en 20 uur per week resteren onvoldoende functies om de schatting per 3 december 2020 te kunnen dragen.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.2, 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, voor zover aangevochten. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2, eerste lid, en 7:12, eerste lid, van de Awb. Het Uwv zal opnieuw op het bezwaar van appellant dienen te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Indien deze nadere besluitvorming er toe leidt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de (ex-) werkneemster op de datum in geding van 3 december 2020 onveranderd op 80 tot 100% wordt vastgesteld, zal het Uwv zich tevens dienen te beraden over de mogelijke IVA-aanspraken van de (ex-)werkneemster. Met het oog op een voortvarende afdoening van dit geschil, ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
6. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt aan deze zaak een gemiddeld gewicht toegekend en is de waarde per punt € 875,-. De proceskosten worden vervolgens begroot op € 2.625,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 0,5 punt voor schriftelijk repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de nadere zitting, met een waarde per punt van € 875,-). Ook dient het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 juli 2021 gegrond en vernietigt dit besluit;
- draagt het Uwv op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van
deze uitspraak en bepaalt dat tegen dit besluit slechts beroep kan worden ingesteld
bij de Raad;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.625,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 548,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D. Kovac

Voetnoten

1.CRvB 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.