ECLI:NL:CRVB:2024:2170
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning Wajong-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling arbeidsvermogen
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant stelt dat hij op de dag dat hij achttien jaar werd en de daaropvolgende vijf jaar niet over arbeidsvermogen beschikte, en dat hij daarom als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv terecht heeft geweigerd de uitkering toe te kennen. De Raad volgt het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, die hebben vastgesteld dat appellant over arbeidsvermogen beschikt. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden aangevoerd die de juistheid van de medische beoordeling in twijfel trekken.
Het procesverloop laat zien dat appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 9 oktober 2024 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad heeft de zaak vervolgens beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken en de argumenten van appellant.
De Raad concludeert dat de rechtbank de beroepsgronden van appellant afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de uitspraak, waardoor de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.