ECLI:NL:CRVB:2024:2170

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
23/3493 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant stelt dat hij op de dag dat hij achttien jaar werd en de daaropvolgende vijf jaar niet over arbeidsvermogen beschikte, en dat hij daarom als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv terecht heeft geweigerd de uitkering toe te kennen. De Raad volgt het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, die hebben vastgesteld dat appellant over arbeidsvermogen beschikt. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden aangevoerd die de juistheid van de medische beoordeling in twijfel trekken.

Het procesverloop laat zien dat appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 9 oktober 2024 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad heeft de zaak vervolgens beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken en de argumenten van appellant.

De Raad concludeert dat de rechtbank de beroepsgronden van appellant afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de uitspraak, waardoor de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

23/3493 WAJONG
Datum uitspraak: 20 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 december 2023, 23/2200 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op de dag dat hij achttien jaar is geworden en de vijf jaar daarna niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. Aksü, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 oktober 2024. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort. Appellant is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1983, heeft met een door het Uwv op 8 mei 2019 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat hij niet kan werken wegens psychische klachten. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van Fivoor van 29 maart 2018. Het Uwv heeft vervolgens een arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant tussen zijn achttiende jaar en het heden een periode arbeidsvermogen heeft gehad. Met een besluit van 5 juli 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 maart 2020, heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajonguitkering toe te kennen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 juli 2021 (20/1734) gegrond verklaard. Het besluit van 20 maart 2020 is daarbij vernietigd. De rechtbank heeft bepaald dat het Uwv, met inachtneming van de uitspraak, een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen.
1.2.
Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 28 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 5 juli 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft overwogen dat bij een laattijdige aanvraag als hier aan de orde, naast een beoordeling aan de hand van de criteria van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, beoordeeld dient te worden of appellant op grond van artikel 1a:1, tweede lid, alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt en in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. De rechtbank heeft in dit verband bijvoorbeeld op de uitspraak van de Raad van 24 juli 2019 [1] gewezen. In deze uitspraak is ook bepaald dat bij een laattijdige aanvraag de bewijslast en dus ook het bewijsrisico bij de aanvrager ligt, omdat een medisch beeld met het verstrijken van de jaren steeds moeilijker is vast te stellen.
2.2.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese en psychisch onderzoek door de verzekeringsarts middels beeldbellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens dossierstudie verricht, kennisgenomen van het gestelde in het bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep met appellant heeft gesproken en hem heeft geobserveerd. Ook het in het dossier aanwezige rapport van de GZ-psycholoog van 23 januari 2018, de ter hoorzitting ter inzage gegeven ongedateerde brief van [naam], de brief van psychiater R. Meuldijk van 16 maart 2016 en de brief van de psycholoog van [hulpverleningsinstantie] B.V. van 14 augustus 2014 zijn bij de beoordeling meegenomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek daarmee op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het gestelde in beroep geen grond om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant over arbeidsvermogen beschikt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd dat appellant, ondanks zijn beperkingen, op zijn achttiende verjaardag en de daarop volgende vijf jaren, voor gedurende ten minste vier uren per dag belastbaar is geweest en dat hij ten minste gedurende een uur aangesloten kon werken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 28 februari 2023 afdoende gemotiveerd waarom en onder welke voorwaarden appellant op zijn achttiende verjaardag en de daaropvolgende vijf jaren in staat kon worden geacht een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en waarom hij beschikte over basale werknemersvaardigheden.
2.4.
De rechtbank heeft overwogen dat appellant in beroep ook geen nieuwe (medische) gegevens heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen juist beeld zou hebben gehad van zijn gezondheidstoestand of dat appellant meer beperkt zou zijn dan is aangenomen. Appellant heeft in beroep weliswaar informatie afkomstig van de behandelend psychiater de Looze, alsmede een verklaring van [hulpverleningsinstantie] B.V. van 14 augustus 2014 en een brief van Meuldijk van de GGD [plaats] van 24 juni 2014 overgelegd, maar deze stukken zijn al tijdens de hoorzitting door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn aanvullend rapport van 9 oktober 2023 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat deze stukken geen aanleiding geven om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit.
2.5.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft bepaald dat bij appellant op de achttiende verjaardag sprake is geweest van arbeidsvermogen en dat het arbeidsvermogen niet binnen vijf jaar daarna verloren is gegaan. Het Uwv heeft appellant daarom terecht een Wajong-uitkering geweigerd.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij is van mening dat de besluitvorming van het Uwv onzorgvuldig voorbereid en gebrekkig gemotiveerd is. Appellant heeft de gronden in bezwaar en beroep als volledig herhaald en ingelast beschouwd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.

Conclusie en gevolgen

5. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft het Uwv terecht gevolgd in zijn standpunt dat appellant op de dag dat hij achttien jaar is geworden en de vijf jaar daarna beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) S.P.A. Elzer

Voetnoten

1.CRvB 24 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2565.