ECLI:NL:CRVB:2024:2144

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
22/3614 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en ingangsdatum zonder bijzondere omstandigheden

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van aan appellant toegekende bijstand. Appellant heeft drie keer eerder aanvragen om bijstand gedaan, die zijn afgewezen zonder dat het dagelijks bestuur een huisbezoek heeft afgelegd. Hij stelt dat deze omstandigheden rechtvaardigen dat bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 oktober 2022. De Raad oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een eerdere ingangsdatum van bijstand rechtvaardigen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat dit niet is onderbouwd. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

22/3614 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 oktober 2022, 20/3180 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brunssum en Landgraaf (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 5 november 2024
Datum uitspraak: 5 november 2024

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van aan appellant toegekende bijstand. Appellant voert aan dat er bijzondere omstandigheden zijn die toekenning van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Ook heeft het dagelijks bestuur volgens hem ten onrechte geen vergoeding voor de kosten in bezwaar toegekend. Appellant krijgt daarin geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht het dagelijks bestuur te veroordelen tot vergoeding van schade.
De Raad heeft appellant met een brief van 19 april 2024 laten weten hoe de Raad het geschil voorshands ziet en hem mogelijk vervolgstappen voorgehouden. Appellant heeft een zienswijze ingediend.
Met een brief van 10 juni 2024 heeft de Raad partijen bericht dat het dossier voldoende informatie bevat om tot een uitspraak te komen en dat een zitting daarom niet nodig is. De Raad heeft partijen gewezen op hun recht om te worden gehoord.
Beide partijen hebben niet binnen de hen gegeven termijn gereageerd. De Raad heeft daarop met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met een besluit van 12 augustus 2020 heeft het dagelijks bestuur met ingang van 13 juli 2020 aan appellant bijstand toegekend op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. In dat besluit heeft het dagelijks bestuur appellant ook verplicht om in het kader van de voor hem geldende arbeids- en re-integratieverplichtingen mee te doen aan een activeringstraject. Met een besluit van 16 november 2020 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard voor zover het de ingangsdatum van de bijstand betreft. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het de arbeids- en reintegratieverplichtingen betreft, het bestreden besluit in zoverre vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand blijven.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank voor zover het betreft de ingangsdatum van de aan hem toegekende bijstand en het niet toekennen van een vergoeding voor de kosten van de behandeling van het bezwaar. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep tegen de ingangsdatum ongegrond heeft verklaard en terecht geen vergoeding voor de kosten in bezwaar heeft toegekend. Hij doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Ingangsdatum toekenning bijstand
4.1.
In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend zonder zich eerst te melden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit is vaste rechtspraak. [1]
4.2.
Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen of niet eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om zich eerder te melden om bijstand aan te vragen of om eerder bijstand aan te vragen, of als de betrokkene daarvan is afgehouden door de bijstandverlenende instantie. [2]
4.3.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, is in zijn geval geen sprake van bijzondere omstandigheden die verlening van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Dat appellant drie keer eerder aanvragen om bijstand heeft gedaan en dat die aanvragen zijn afgewezen zonder dat het dagelijks bestuur een huisbezoek heeft afgelegd, vormen geen bijzondere omstandigheden als onder 4.2 genoemd.
Vergoeding van kosten in bezwaar
4.4.
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die een belanghebbende in verband met het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken uitsluitend door het bestuursorgaan vergoed op verzoek van een belanghebbende, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen als gevolg van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de arbeids- en re-integratieverplichtingen betreft, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Er is dus geen sprake van herroeping van het besluit van 12 augustus 2020. Er kan daarom geen vergoeding van de kosten voor de behandeling in bezwaar worden toegekend. De rechtbank heeft daarvoor dan ook terecht geen vergoeding toegekend.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de ingangsdatum van de aan appellant toegekende bijstand ongewijzigd blijft en hij ook geen recht heeft op een vergoeding voor de kosten van de behandeling van het bezwaar.
4.6.
Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen, alleen al omdat dit in het geheel niet is onderbouwd.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2024.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M. Zwart

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT0209.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2172.