Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tot intrekking en terugvordering van zijn Wajong-uitkering en toeslag. Appellant ontving sinds 4 december 2008 een Wajong-uitkering, maar deze werd per 17 mei 2016 ingetrokken op basis van een schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant stelde dat het Uwv ten onrechte weigerde terug te komen van de besluiten, vooral na een sepot van de officier van justitie in zijn strafzaak, waarin werd geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor vervolging. De Raad oordeelde dat het sepot als nieuw gebleken feit kan worden aangemerkt, maar dat dit niet automatisch leidt tot een herziening van de besluiten van het Uwv. De Raad bevestigde dat in bestuursrechtelijke procedures minder strenge bewijsregels gelden dan in strafrechtelijke procedures. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht geen aanleiding heeft gezien om terug te komen van de besluiten, en dat de onschuldpresumptie van artikel 6, tweede lid, van het EVRM niet is geschonden. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.