ECLI:NL:CRVB:2024:2133

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
22/2836 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid van 39,42%

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 39,42% en weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante betwistte deze vaststelling en stelde dat zij meer beperkingen had dan het Uwv aannam. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op zittingen in 2023 en 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. L.A. Alderlieste, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer en mr. J.M. Breevoort.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante, die voorheen als pasta kok werkte, zich op 5 maart 2018 ziekmeldde met polsklachten. Na een WIA-aanvraag heeft het Uwv haar arbeidsongeschiktheid beoordeeld en vastgesteld dat zij niet meer geschikt was voor haar laatste functie. Na bezwaar heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 39,42% en een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, wat appellante in hoger beroep aanvecht.

De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige heeft gevolgd. De medische beoordeling wees uit dat appellante niet meer beperkingen had dan vastgesteld. De Raad concludeert dat het Uwv de juiste procedure heeft gevolgd en dat de geselecteerde functies representatief zijn voor de arbeidsmarkt. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen, en de toekenning van de WIA-uitkering blijft in stand. Appellante krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

22/2836 WIA
Datum uitspraak: 14 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 juli 2022, 21/2877 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv per 2 maart 2020 terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante heeft vastgesteld op 39,42%. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en zijn de geselecteerde functies geen representatieve afspiegeling van de arbeidsmarkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.A. Alderlieste, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 juli 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Alderlieste. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J Grasmeijer.
Het onderzoek is ter zitting geschorst, om het Uwv in de gelegenheid te stellen vragen te beantwoorden.
Op 12 oktober 2023 heeft het Uwv deze vragen beantwoord. Appellante heeft hierop bij brief van 14 februari 2024 gereageerd.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
De zaak is behandeld op een nadere zitting van 17 oktober 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Alderlieste. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.M. Breevoort.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als pasta kok voor ongeveer 23 uur per week. Op 5 maart 2018 heeft zij zich ziekgemeld met polsklachten. Nadat appellante een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 juli 2020. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 0%. Het Uwv heeft bij besluit van 10 augustus 2020 geweigerd appellante met ingang van 2 maart 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen dit besluit, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft meer beperkingen aangenomen en deze neergelegd in een FML van 24 februari 2020. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 39,42%. Bij besluit van 18 mei 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard en aan haar met ingang van 2 maart 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende uitgelegd waarom de in beroep overgelegde medische stukken geen reden geven om meer beperkingen aan te nemen. Beperkingen aan de handen als gevolg van het carpal boss syndroom zijn aangenomen. Daarbij is voldoende rekening gehouden met de pijnklachten zoals beschreven door de plastisch chirurg. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende uitgelegd waarom de geselecteerde functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante. De stelling van appellante dat deze functies met deze belastbaarheid in de praktijk niet voorkomen, heeft de rechtbank niet gevolgd. Vacatureteksten zijn niet leidend bij een arbeidskundige beoordeling. Het feit dat een functie met dezelfde functienaam bij een andere werkgever mogelijk andere functie-eisen kent, betekent niet dat de functies niet geschikt zijn. Daarbij is gewezen op vaste rechtspraak van de Raad [1] dat het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar is te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een besluit van 23 augustus 2024 met onderliggende stukken ingezonden, waaruit blijkt dat het Uwv aan haar naar aanleiding van een verzoek tot herbeoordeling per 30 november 2022 een IVA-uitkering heeft toegekend. Wat appellante tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar rapporten van 12 oktober 2023 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en van 7 oktober 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 39,42% in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de in verband met de uit het carpal boss syndroom voortkomende beperkingen, niet te volgen. De stelling van appellante dat zij meer beperkt is wat betreft hand- en vingergebruik en andere handelingen en de zogenoemde statische houdingen, heeft zij niet met medische gegevens onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet. Dat het Uwv aan appellante vanwege haar handklachten per 30 november 2022 een IVA-uitkering heeft toegekend, leidt niet tot een ander oordeel. Bij verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 30 juli 2024 heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat de rechterhandklachten zijn toegenomen en nagenoeg gelijk zijn aan de linkerkant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in haar conclusie dat er geen aanleiding is te concluderen dat de rechterhand klachten op 2 maart 2020 hetzelfde waren als per 30 november 2022 is aangenomen. Op het spreekuur van 1 juli 2020 heeft appellante verteld dat zij sinds de operatie aan haar linkerhand haar rechterhand meer is gaan belasten. Appellante droeg toen links een brace, maar rechts niet. Vier maanden voor de datum in geding heeft de door de rechtbank ingeschakelde deskundige verzekeringsarts J.T.J.A. Klijn vastgesteld dat er sprake was van pijnklachten aan beide handen ondanks drie operaties aan haar linkerhand, dat appellante een brace links draagt en dat appellante rechts volledig kon bewegen (vuist maken, duim naar vingertoppen) en met links een volledige vuist niet mogelijk bleek. Vijf en een halve maand na de datum in geding is appellante gezien door plastisch chirurg A.C.M. van Bommel waarbij eigenlijk alle aandacht uitging naar haar linkerhand. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan de inzichtelijk gemotiveerde conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er gelet op deze klachten en onderzoeksbevindingen per 2 maart 2020 aanleiding was om de beperking van de linkerhand zwaarder te wegen dan die van de rechterhand.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
De beroepsgronden over de controleerbaarheid en representativiteit van het CBBS slagen niet. Voor de wijze waarop het Uwv functies in het CBBS opneemt voor gebruik bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen, wordt verwezen naar de uitspraken van 15 mei 2019 en van 2 maart 2023. [2] In deze uitspraken is een uitgebreide toelichting van het Uwv vermeld over de wijze waarop functies in het CBBS worden geanalyseerd voor gebruik bij arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen. Gelet op deze toelichting heeft de Raad geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat bij gebruikmaking van het CBBS sprake is van besluitvorming die als gevolg van niet kenbare keuzes, gegevens en aannames onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar is. In beginsel dient te worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens, waarbij geldt dat een uitzondering op die regel aangewezen kan zijn als een betrokkene erin slaagt om de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd te bestrijden of indien de rechter zelf twijfelt aan de juistheid van deze gegevens. In de uitspraak van 2 maart 2023 [3] is voorts overwogen dat de
arbeidskundig analisten van het Uwv het CBBS actueel houden door bij werkgevers regelmatig (her)onderzoek (werkplekonderzoek) te doen naar in het CBBS opgenomen of op te nemen functiebeschrijvingen. De enkele omstandigheid dat de namen van de bezochte werkgevers voor de betrokkene niet kenbaar zijn en, levert – anders dan door appellante gesteld – geen strijd op met het rechtszekerheidsbeginsel.
4.4.
In wat appellante heeft aangevoerd ziet de Raad onvoldoende aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de in het CBBS over de geselecteerde functies opgenomen gegevens. Appellante heeft vacatureteksten overlegd waarbij in functies met eenzelfde functiebenaming als de vanuit het CBBS geselecteerde functies, sprake is van een afwijkend takenpakket en mede daardoor van een andere functiebelasting. Desgevraagd heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat bij de geselecteerde functie van parking host (SBCcode 261011) het werk voor 70% bestaat uit toezichthouden en serviceverlening vanuit de loge en daarnaast voor 15% uit het lopen van surveillance ronden. Knijp-/grijpkracht is in deze functie geen kenmerkende belasting en het hanteren van toetsenbord/muis blijft binnen de voor appellante vastgestelde belastbaarheid. Ditzelfde geldt voor de overige taken in deze functie, zoals het tillen en dragen van vuilniszakken en het hanteren van een luchtblazer om de parkeersystemen schoon te blazen. Anders dan in de door appellante overgelegde vacature, is het schoonmaken van toiletten en het vegen met behulp van een veegmachine in de functie van parkingwachter uitbesteed aan derden. Over de geselecteerde functie van winkelhulpkracht (SBC-code 111210) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opgemerkt dat deze voor 70% bestaat uit het adviseren en begeleiden van klanten, waarbij vragen worden beantwoord, wordt verwezen en geadviseerd. Het gebruik van een handscanner is in deze functie niet aan de orde. Langdurig aaneengesloten knijp/grijpkracht is in de functie evenmin aan de orde. Bij het inpakken in papier en het inschuiven in een tas en het afrekenen worden afwisselend pen- en pincetgreep ingezet. Dit zijn kortdurende handelingen en appellante is niet beperkt ten aanzien van het uitvoeren van deze grepen. Over de geselecteerde functie van verkoper tickets (SBC-code 316011) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opgemerkt dat hierin gewerkt wordt als ticketverkoper in een dierentuin. Dit is niet te vergelijken met het werk in de door appellante overgelegde vacature service employee in een bioscoop. In de geselecteerde functie worden alleen toegangsbewijzen bij de ingang van de dierentuin verkocht en gescand. Verkoop van eten en drinken vindt plaats in andere kiosken verderop in de dierentuin en wordt verzorgd door andere medewerkers. Schoonmaakwerkzaamheden behoren evenmin tot het takenpakket in de geselecteerde functie aangezien deze door derden worden uitgevoerd. Het Uwv heeft hiermee voldoende onderbouwd dat het in de door appellante overgelegde vacatures gaat om functies waarin meer of andere taken aan de orde zijn dan in de geselecteerde functies. Dat appellante geen concrete vacatures heeft kunnen vinden die overeenkomen met de takenomschrijving van de geselecteerde functies, doet daar niet aan af. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder voldoende gemotiveerd dat appellante de geselecteerde functies, gelet op de daaraan verbonden belastingen en uitgaande van de voor haar vastgestelde beperkingen, kan verrichten.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellante op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 39,42%, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.S. Blok

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737.
2.Zie de uitspraken van de Raad van 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737 en van 2 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:434.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 2 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:434.