Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake de begrippen werknemer en dienstbetrekking.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontzegging van een WW-uitkering aan een appellant die als gemeenteraadslid werkzaam was. De appellant had op 26 maart 2022 een WW-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op 15 april 2022, omdat hij niet als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet (WW) kon worden aangemerkt. Het Uwv verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond op 1 augustus 2022. De rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing op 18 september 2023, waarna de appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 11 juli 2024, waar de appellant aanwezig was en het Uwv vertegenwoordigd werd door mr. J.J. Grasmeijer. De Raad oordeelde dat de werkzaamheden van de appellant als gemeenteraadslid niet kunnen worden gelijkgesteld met een dienstbetrekking zoals bedoeld in de WW. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de appellant geen werknemer is, omdat hij als volksvertegenwoordiger onafhankelijk werkt en niet onder gezag staat van een werkgever. De Raad benadrukte dat de vergoeding die de appellant ontving geen loon was, maar een raadsvergoeding, en dat de appellant geen verplichting had om op vaste tijden aanwezig te zijn.
De Raad concludeerde dat de appellant terecht geen WW-uitkering ontving en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht, en er werd op gewezen dat partijen binnen zes weken beroep in cassatie kunnen instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.