ECLI:NL:CRVB:2024:2131

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
23/1901 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door zijn moeder, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen. Het college had appellant op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een maatwerkvoorziening verstrekt, maar appellant was het niet eens met de verlaging van deze voorziening. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het geschil uitsluitend betrekking heeft op een reeds verstreken periode. De Raad oordeelt dat appellant geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat een oordeel over het bestreden besluit niet meer relevant is voor toekomstige situaties. Appellant heeft ter zitting aangegeven dat zijn maatwerkvoorziening inmiddels is verlengd, waardoor de kwestie van de huishoudelijke hulp door zijn moeder niet meer van belang is.

De Raad concludeert dat er geen procesbelang is, aangezien de situatie van appellant is veranderd en er geen schade is geleden. Het hoger beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard, en appellant krijgt het betaalde griffierecht niet terug. De uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, met E.P.J.M. Claerhoudt als griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.

Uitspraak

23/1901 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 mei 2023, 22/5982 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen (college)
Datum uitspraak: 30 oktober 2024

SAMENVATTING

Het hoger beroep is niet-ontvankelijk omdat appellant geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [naam moeder], de moeder van appellant, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 september 2024. Voor appellant is [naam moeder] verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Vinagre de Freitas.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren in 1999, is bekend met syndromale craniosynostose. Hierdoor heeft hij verschillende klachten en beperkingen, waaronder hoofdpijn. In 2013 is ook de diagnose Asperger en ADHD gesteld. Appellant woont bij zijn moeder. Zij is ook zijn hulpverlener.
1.2.
Het college heeft appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een maatwerkvoorziening verstrekt voor de periode van 1 maart 2019 tot 29 februari 2020, bestaande uit individuele begeleiding voor veertien uur per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Het college heeft de maatwerkvoorziening tweemaal met één jaar verlengd met hetzelfde aantal uur per week. Op 22 februari 2022 heeft appellant andermaal verzocht om verlenging van de maatwerkvoorziening. Appellant heeft op verzoek van het college een urenoverzicht ingediend. Uit dit overzicht blijkt dat per week vijftien uur wordt besteed aan diverse aspecten van individuele begeleiding en daarnaast veertien uur per week aan ‘huiselijke zekerheid’. Met huiselijke zekerheid wordt onder andere koken, boodschappen, wassen, schoonmaken en onderhoud bedoeld.
1.3.
Bij besluit van 15 juni 2022, gewijzigd bij besluit van 19 september 2022, heeft het college een maatwerkvoorziening verstrekt voor de periode van 1 maart 2022 tot en met 31 juli 2022, bestaande uit individuele begeleiding voor veertien uur per week in de vorm van een pgb. Het college heeft voor de periode van 1 augustus 2022 tot en met 30 juli 2023 een maatwerkvoorziening verstrekt bestaande uit individuele begeleiding voor tien uur per week in de vorm van een pgb. Met het besluit van 15 november 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank is van oordeel dat het college op meerdere punten tekort is geschoten in het op een zorgvuldige wijze afhandelen van de verlengingsaanvraag. Ook heeft het college de verlaging van de maatwerkvoorziening onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Zo is het college niet ingegaan op wat appellant in bezwaar heeft aangevoerd en is de berekening van de verlaging weinig inzichtelijk. De rechtbank heeft hierbij de in het urenoverzicht genoemde activiteiten (begeleiding bij vervoer, voorbereiden van gesprekken met de studieadviseur, vervoer en begeleiding naar medische afspraken en huiselijke zekerheid) besproken. De rechtbank heeft het college gevolgd in zijn standpunt dat de huishoudelijke activiteiten zoals koken, boodschappen doen, wassen, schoonmaken en onderhoud, genoemd in het urenoverzicht onder het kopje ‘huiselijke zekerheid’, moeten worden aangemerkt als gebruikelijke hulp.
2.2.
De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en heeft bepaald dat appellant over de periode van 1 augustus 2022 tot en met 30 juli 2023 een maatwerkvoorziening individuele begeleiding van veertien uur per week wordt verstrekt in de vorm van een pgb. Daarbij heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de laatste niet in geschil zijnde maatwerkvoorziening.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij voert aan dat de huishoudelijke hulp van zijn moeder niet moet worden gekwalificeerd als gebruikelijke hulp en om die reden in aanmerking komt voor vergoeding.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad is van oordeel dat appellant geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden. [1]
4.2.
De Raad stelt vast dat het geschil uitsluitend betrekking heeft op een reeds verstreken periode. Niet aannemelijk is dat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Appellant heeft ter zitting meegedeeld dat het college zijn maatwerkvoorziening bestaande uit individuele begeleiding na 30 juli 2023, het moment waarop de door de rechtbank gegeven voorziening afliep, met één jaar heeft verlengd voor achttien uur per week in de vorm van een pgb. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Dit betekent dat een oordeel over de vraag of de door de moeder verrichte huishoudelijke hulp als gebruikelijke hulp moet worden aangemerkt, niet meer van belang is voor een toekomstige periode. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat, zoals ter zitting is besproken, de situatie van appellant is gewijzigd, zowel met betrekking tot zijn gezondheid als door het feit dat de moeder van appellant zich meer terugtrekt en dat appellant zelf bepaalt hoeveel en welke ondersteuning hij nodig heeft. Dit betekent dat het college, indien appellant een nieuwe aanvraag voor een maatwerkvoorziening indient, een nieuwe beoordeling zal moeten verrichten op basis van de situatie die dan aan de orde is.
4.3.
Er is niet gesteld of gebleken dat een betalingsverplichting voor appellant is ontstaan vanwege aan hem geleverde huishoudelijke hulp. Het is daarom op voorhand onaannemelijk dat appellant schade heeft geleden.
4.4.
Namens appellant is ter zitting naar voren gebracht dat er erkenning zou moeten zijn voor de door zijn moeder onder moeilijke omstandigheden onverplicht aan hem geleverde hulp. Deze wens is op zichzelf invoelbaar, maar vormt geen reden om procesbelang aan te nemen.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat appellant geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Het hoger beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. Gezien de uitkomst van deze zaak krijgt appellant het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887.