In deze zaak staat centraal of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht de Wajong-uitkering van appellante heeft verlaagd en een bedrag van € 14.300,04 aan onverschuldigd betaalde uitkering heeft teruggevorderd. Appellante ontving sinds 6 september 2006 een Wajong-uitkering en heeft in de periode van 1 februari 2016 tot en met 31 januari 2020 inkomsten uit arbeid gegenereerd. Het Uwv heeft op basis van een anonieme tip en daaropvolgend onderzoek vastgesteld dat appellante seksuele diensten tegen betaling zou aanbieden. Dit leidde tot een verlaging van haar uitkering en terugvordering van het teveel betaalde bedrag. Appellante betwistte de zorgvuldigheid van het onderzoek en de hoogte van de terugvordering, maar de Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat er voldoende bewijs was voor de inkomsten uit arbeid. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat appellante geen recht had op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.