ECLI:NL:CRVB:2024:2116

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
23/2085 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering AOW-pensioen en bezwaar tegen lagere vaststelling van de toeslag

In deze zaak gaat het om de terugvordering van AOW-pensioen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) in verband met de lagere vaststelling van de aan appellant toegekende toeslag. Appellant, woonachtig in Thailand, heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Svb die zijn toeslag over de periode van november 2018 tot en met maart 2020 lager hebben vastgesteld. De Svb heeft gesteld dat appellant te veel heeft ontvangen, omdat zijn echtgenote in die periode geen inkomen zou hebben gehad. Appellant betwist dit en stelt dat de Svb onjuiste bedragen heeft gehanteerd bij de berekening van zijn inkomsten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb ten onrechte niet inhoudelijk heeft beslist op de bezwaren van appellant. De Raad heeft de e-mail van appellant van 13 april 2020 als een tijdig bezwaarschrift aangemerkt. De Raad heeft de bezwaren van appellant inhoudelijk beoordeeld en geconcludeerd dat deze ongegrond zijn. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb de juiste wisselkoersen heeft gebruikt bij de berekening van de inkomsten van de echtgenote van appellant en dat de te hoge loonheffing achteraf wordt gecompenseerd. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, waarbij de Svb is verplicht om het griffierecht te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.

Uitspraak

23/2085 AOW
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2023, 21/3620 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Thailand) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om de lagere vaststelling van de aan appellant toegekende toeslag op zijn AOW-pensioen in verband met ontvangen inkomsten en de daarmee verband houdende terugvordering. Volgens appellant is de Svb daarbij van onjuiste bedragen uitgegaan. De Raad is van oordeel dat de Svb ten onrechte niet inhoudelijk heeft beslist op de bezwaren van appellant tegen de besluiten over de lagere vaststelling van de toeslag en de terugvordering. De Raad heeft die bezwaren alsnog inhoudelijk beoordeeld en komt tot de conclusie dat deze ongegrond moeten worden verklaard.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 augustus 2024. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Aan appellant is met ingang van mei 2007 een AOW [1] -pensioen en een toeslag toegekend.
1.2.
Met een besluit van 10 april 2020 heeft de Svb de toeslag over de periode november 2018 tot en met maart 2020 lager vastgesteld, omdat de Svb er ten onrechte van is uitgegaan dat de echtgenote van appellant in die periode geen inkomen had. Volgens de Svb heeft appellant over die periode een brutobedrag van € 1.810,59 te veel ontvangen. Dat bedrag heeft de Svb met een besluit van eveneens 10 april 2020 teruggevorderd. Met het besluit van 30 juni 2020 heeft de Svb een betalingsregeling vastgesteld die ingaat per 1 juli 2020. Deze betalingsregeling houdt in dat vanaf juli 2020 elf maandelijkse termijnen van € 150,00 en één termijn van € 160,59 zal worden ingehouden op het AOW-pensioen.
1.3.
Op de besluiten van 10 april 2020 en 30 juni 2020 heeft appellant telefonisch en per email gereageerd, waaronder met een e-mail van 13 april 2020. De Svb heeft aangenomen dat appellant alleen tegen het besluit van 30 juni 2020 (tijdig) bezwaar heeft gemaakt. Dat bezwaar heeft de Svb bij besluit van 9 juni 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is vermeld dat nog een openstaand bedrag van € 460,59 resteert. De eerdere betalingsregeling, die was opgeschort, zal worden hervat in die zin dat vanaf juni 2021 weer € 150,00 zal worden ingehouden op het AOW-pensioen. In augustus 2021 zal de laatste termijn van € 160,59 worden ingehouden. Het gehele openstaande bedrag zou dan zijn voldaan.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft dat besluit in stand gelaten. Daarbij heeft de rechtbank aangenomen dat te laat bezwaar is gemaakt tegen de besluiten van 10 april 2020 en dat dit bezwaar met instemming van appellant als een klacht is opgevat. Op die klacht is de Svb volgens de rechtbank uitgebreid ingegaan. De rechtbank heeft de Svb gevolgd in zijn opvatting dat de besluiten van 10 april 2020 vaststaan. Volgens de rechtbank heeft appellant in vele e-mails gesteld dat de betalingstermijnen geen voorwerp van geschil zijn, zodat daarover geen oordeel hoeft te worden gegeven. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat voor zover het besluit van 30 juni 2020 nog ruimte zou laten voor een discussie over het bedrag van € 1.810,59, geldt dat in de gedingstukken geen aanwijzingen te vinden zijn dat dit bedrag verkeerd is berekend.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep deels slaagt en deels niet. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Bezwaar tegen de besluiten van 10 april 2020
4.1.
De Raad volgt appellant in zijn standpunt dat hij, anders dan de Svb en de rechtbank hebben aangenomen, tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van 10 april 2020. Ter zitting is van de zijde van de Svb desgevraagd verklaard dat de e-mail van appellant van 13 april 2020 opgevat moet worden als een bezwaarschrift gericht tegen de besluiten van 10 april 2020. Ook de Raad merkt die e-mail als zodanig aan. De e-mail is binnen de bezwaartermijn ingediend. Dat brengt mee dat het bestreden besluit geen adequate reactie is op de bezwaren van appellant voor zover het gaat om de lagere vaststelling van de toeslag en de terugvordering. Nagelaten is om daarover op basis van een heroverweging zoals bedoeld in artikel 7:11 van de Awb [2] een beslissing te nemen. [3] In de loop van de procedure bij de rechtbank en de Raad hebben partijen zich wel inhoudelijk over die kwesties uitgelaten. Gelet op wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht en op wat namens de Svb ter zitting is verklaard, zal de Raad een oordeel geven over de inhoudelijke beroepsgronden van appellant over de lagere vaststelling van de toeslag en de terugvordering.
Wisselkoersen
4.2.
De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat de Svb bij de berekening van de inkomsten van de echtgenote van appellant van onjuiste wisselkoersen is uitgegaan. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
De Svb heeft bij de omrekening van die inkomsten van Thaise baht naar euro’s toepassing gegeven aan artikel 4.3 van het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten (Inkomensbesluit). In de Nota van Toelichting [4] bij dat artikel is het volgende vermeld:
“Indien het inkomen in euro’s moet worden omgerekend, gebeurt dit met behulp van de door de Europese Centrale Bank geadviseerde wisselkoersen. Om uitvoeringstechnische redenen is bepaald dat bij gelijkblijvend inkomen uit het buitenland, het inkomen niet bij elke koersmutatie hoeft te worden gewijzigd. Wel wordt het inkomen ten minste een keer per jaar omgerekend met behulp van de door de Europese Centrale Bank geadviseerde wisselkoersen.”
4.4.
Onder meer in de brief van 25 oktober 2022 heeft de Svb toegelicht hoe in dit geval toepassing is gegeven aan artikel 4.3 van het Inkomensbesluit. De Svb heeft gebruik gemaakt van de kwartaaloverzichten van de Europese Centrale Bank. Het betreft (fictieve) kwartaalkoersen die worden berekend aan de hand van de gemiddelde koers van de desbetreffende valuta gedurende de eerste maand van het voorgaande kwartaal.
4.5.
Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de koers van de Thaise baht in het eerste kwartaal van 2020 aanzienlijk lager was dan in 2019 als gevolg van de coronapandemie. De door de Svb voor dat kwartaal gehanteerde wisselkoers pakt voor hem daardoor in financieel opzicht ongunstig uit. Volgens appellant zijn de inkomsten van zijn echtgenote in dat kwartaal tot een totaalbedrag van ongeveer € 200,- te hoog vastgesteld en had de Svb daarom over dat kwartaal van actuele wisselkoersen moeten uitgaan.
4.6.
De Raad vat deze beroepsgrond zo op dat volgens appellant de vaste gedragslijn van de Svb (zoals beschreven in 4.4) om van fictieve kwartaalkoersen uit te gaan in dit geval buiten toepassing moet blijven omdat een actuele koers moet worden gehanteerd. Hierin volgt de Raad appellant niet. Op basis van wat appellant naar voren heeft gebracht kan niet worden geconcludeerd dat de financiële gevolgen die de besluitvorming voor appellant heeft gehad voor hem onredelijk bezwarend zijn.
Loonheffing
4.7.
Appellant heeft ook beroepsgronden aangevoerd over het in aanmerking nemen van de loonheffing. De Raad begrijpt die beroepsgronden, met de Svb, zo dat volgens appellant ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat in de periode waarin hij te veel toeslag heeft ontvangen – achteraf bezien – te veel loonheffing is ingehouden. In verband daarmee zou het door de Svb berekende bedrag aan te veel betaalde toeslag moeten worden verlaagd. De Raad volgt appellant hierin niet. De Svb heeft erop gewezen dat vanaf 2019 loonheffing is ingehouden en dat de (achteraf) te hoge inhouding van loonheffing in de periode van januari 2019 tot en met maart 2020 wordt gecompenseerd door een lagere inhouding van loonheffing in de periode vanaf 1 juli 2020, het moment vanaf wanneer het terugvorderingsbedrag in termijnen werd verrekend met het AOW-pensioen en de toeslag. Uit de stukken kan niet worden afgeleid dat appellant in dit opzicht per saldo is benadeeld.
Betalingsregeling
4.8.
Over de vastgestelde betalingsregeling heeft appellant geen beroepsgronden naar voren gebracht, zodat de Raad daar geen oordeel over zal geven.

Conclusie en gevolgen

4.9.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit zal gegrond worden verklaard en dat besluit zal worden vernietigd voor zover daarbij is nagelaten te beslissen op de bezwaren tegen de besluiten van 10 april 2020. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door de bezwaren tegen die besluiten ongegrond te verklaren.
5. De Svb moet het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen, is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • vernietigt het besluit van 9 juni 2021 voor zover daarbij is nagelaten te beslissen op de bezwaren tegen de besluiten van 10 april 2020;
  • verklaart de bezwaren tegen de besluiten van 10 april 2020 ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 9 juni 2021;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024.
(getekend) H. Lagas
(getekend) C.K. Teunissen

Bijlage: de voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht
1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
2. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Artikel 4.3 van het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten
1. Indien het bij de toepassing van dit hoofdstuk noodzakelijk is om niet in euro’s uitgedrukt inkomen om te rekenen in euro’s, geschiedt dat met behulp van de door de Europese Centrale Bank geadviseerde wisselkoersen.
2. Een wijziging van een wisselkoers als bedoeld in het eerste lid beïnvloedt het vastgestelde inkomen niet, met dien verstande dat:
bij wijziging van het inkomen, anders dan ten gevolge van de koersmutaties, een omrekening plaatsvindt; en
ten minste eens per jaar een omrekening plaatsvindt.

Voetnoten

1.Algemene ouderdomswet.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Vergelijk de uitspraak van 26 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:215.
4.Stb. 2010, 869.