ECLI:NL:CRVB:2024:2092

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
23/2341 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag maatwerkvoorziening Wmo voor geluidswerende voorziening

In deze zaak heeft appellante, die een geluidswerende voorziening voor haar woning heeft aangevraagd, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren. Het college had de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van een medische noodzaak. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door niet de beperkingen van appellante met betrekking tot zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in kaart te brengen. De Raad stelt dat het college bij de beoordeling van de aanvraag niet alleen moet kijken naar medische klachten, maar ook naar de sociale en participatieproblemen van de aanvrager. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en geeft het college de opdracht om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de eerder gemaakte fouten in acht moeten worden genomen. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.748,- bedragen, en moet het college het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

23/2341 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 juni 2023, 22/533 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren (college)
Datum uitspraak: 30 oktober 2024

SAMENVATTING

Het college heeft de door appellante aangevraagde maatwerkvoorziening afwezen omdat er geen medische noodzaak is. De Raad is van oordeel dat het college zich ten onrechte heeft beperkt tot de vraag of de klachten medisch aantoonbaar zijn. Het college heeft niet de beperkingen van appellante met betrekking tot de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in kaart gebracht. Het door het college verrichte onderzoek is daarom onzorgvuldig.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H.S. Eisenberger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 september 2024. Voor appellante zijn mr. Eisenberger en P.W.M. de Pagter verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. d’Accorso.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft melding gedaan van haar hulpvraag ten aanzien van een prikkelarme woonomgeving. Na de melding heeft op 23 december 2020 een telefonisch onderzoek plaatsgevonden. Appellante heeft vervolgens op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een geluidswerende voorziening voor haar huurwoning aangevraagd. Na een huisbezoek op 4 februari 2021 heeft het college bij besluit van 9 februari 2021 (primair besluit) de aanvraag afgewezen. Het college heeft gesteld dat het niet in staat is om de hulpvraag vast te stellen en dat de noodzaak van de gevraagde voorziening niet kan worden beoordeeld wegens renovatie van de woning. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 16 december 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard omdat het niet mogelijk is objectief de problemen voor wat betreft het wonen en de geluidsoverlast te beoordelen op het moment dat appellante nog woonachtig was in de tijdelijke woning omdat haar eigen woning werd gerenoveerd. Verder heeft het college voldoende onderzoek gedaan, namelijk het telefonisch onderzoek en het huisbezoek.
1.3.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de beroepsprocedure heeft het college een rapport van Argonaut van 16 maart 2022 ingediend. Vervolgens heeft het college, conform de ter zitting gemaakte afspraken, een nieuw advies van Argonaut laten opstellen en in de procedure gebracht, namelijk een advies van 21 februari 2023. Naar aanleiding van dit advies heeft het college het bestreden besluit gehandhaafd maar met een gewijzigde motivering, namelijk dat er geen medische noodzaak bestaat voor het wonen in een geluidsarme woning.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat het onderzoek van het college niet zorgvuldig was. Het college heeft het stappenplan, zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Raad, niet gevolgd. De rechtbank heeft ten onrechte het beroep ongegrond verklaard omdat appellante met recht en reden beroep heeft ingesteld.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 21 maart 2018 nader uiteengezet op welke wijze het onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning onder de Wmo 2015 moet plaatsvinden. [1] Daarbij is – samengevat en voor zover hier van belang – overwogen dat wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager. Vervolgens moet onderzocht worden of en in hoeverre er andere mogelijkheden zijn die de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verstrekken. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.
4.2.
Het college heeft vastgesteld dat appellante een hulpvraag heeft met betrekking tot geluidsoverlast. Vervolgens heeft het college echter niet vastgesteld welke problemen appellante ondervindt bij de zelfredzaamheid en de participatie. Het college heeft Argonaut weliswaar gevraagd om de belemmeringen op het gebied van sociale redzaamheid en participatie te onderzoeken, maar alleen indien is vastgesteld dat er een aantoonbare overgevoeligheid is voor geluid. In zijn advies is Argonaut tot de conclusie gekomen dat dit laatste niet het geval is en daarom niet toegekomen aan de vraag welke belemmeringen appellante ervaart. Het college heeft vervolgens geconcludeerd dat appellante niet in aanmerking komt voor de gevraagde voorziening omdat voor die voorziening geen medische noodzaak bestaat. Hiermee heeft het college een onjuiste maatstaf aangelegd. Dat sprake is van beperkingen die als rechtstreeks en objectief vast te stellen gevolg voortvloeien uit ziekte of gebrek is niet een voorwaarde om in aanmerking te kunnen komen voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. [2] Het college had de problemen van appellante met betrekking tot de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in kaart moeten brengen en moeten nagaan of met de gevraagde voorziening een passende bijdrage wordt geleverd aan de zelfredzaamheid en participatie. Nu het college dit heeft nagelaten is het onderzoek onzorgvuldig geweest. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt. Gelet hierop behoeven de overige gronden geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen, het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Raad geeft het college de opdracht om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
6. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de bezwaarkosten en de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.248,- in bezwaar, € 1.750,- in beroep en € 1.750,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Omdat het hoger beroep slaagt krijgt appellante ook het betaalde griffierecht terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 16 december 2021;
  • draagt het college op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 4.748,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024.
(getekend) K.H Sanders
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Voetnoten

1.ECLI:NL:CRVB:2018:819, overweging 4.4.2.
2.Uitspraak van 21 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:418.